Als je de media mag geloven, heeft de roman Der Tod des Widersachers (In de ban van de tegenstander) van Hans Keilson er nog langer over gedaan om te worden herontdekt dan Call it sleep van Henry Roth. In de ban van de tegenstander verscheen in 1959 en zou pas in een recensie in The New York Times van 5 augustus 2010 eindelijk als een masterpiece van een genius zijn erkend. Matthijs van Nieuwkerk sprak al over de Nobelprijs voor literatuur. Hier past enige nuancering.
In Nederland was Keilson inderdaad relatief onbekend al had Uitgeverij Van Gennep december vorig jaar ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van Keilson een herziene vertaling van In de ban van de tegenstander op de markt gebracht en had de Joodse Omroep mei van dit jaar een uitzending aan hem gewijd. Maar in Duitsland bleef er altijd wel ruim aandacht voor Keilson. Rond 1980 vertaalde zich dat in herdrukken van zijn boeken. Van 1985 tot 1988 was Keilson zelfs voorzitter van het PEN-Zentrum van Duitstalige schrijvers in het buitenland. Zijn verzameld werk verscheen in 2005. In 2008 kreeg Keilson de prestigieuze Welt literatuurprijs en een jaar later wijdde het eerbiedwaardige literaire tijdschrift de Neue Rundschau bijna een geheel nummer (2009/4) aan Hans Keilson (100). Daarin staan o.a. een bespreking van In de ban van de tegenstander (van de hand van H. Detering) en een interview met Keilson (door J.J. Rohwer) dat uitgebreider is en dieper graaft dan de meeste interviews die hem nu in het spoor van de mediahype zijn afgenomen. Het zou goed zijn als het boeiende interview van Rohwer, die Keilson ein Meister feiner Zwischentöne noemt, ook in Nederlandse vertaling wordt gepubliceerd. Misschien kan Van Gennep het overnemen in een nieuwe druk van In de ban van de tegenstander.
Hans Keilson
Keilson is op 12 december 1909 geboren en in 1936 naar Nederland gevlucht waar hij is blijven wonen en vooral bekend is geworden door zijn werk als psychiater voor door de oorlog getraumatiseerde kinderen. Al in 1933 had hij Das Leben geht weiter (Eine Jugend in der Zwischenkriegszeit) geschreven, het laatste boek van een debuterende Joodse schrijver dat nog bij S. Fischer Verlag kon verschijnen. Zijn tweede boek Komödie in Moll is in 1947 uitgegeven bij de Duitstalige afdeling van Querido. In de ban van de tegenstander, dat als zijn belangrijkste boek wordt beschouwd, verscheen in 1959. De drie boeken vormen samen, in Keilsons eigen woorden, zijn biografie. Die biografie beslaat een lange periode. Het valt moeilijk voor te stellen maar uit het interview van Rohwer blijkt dat Keilson zelfs nog enige, zij het vage, herinnering heeft aan de moord op Rathenau.
Tijdens de intocht van Hitler, die op 30 januari 1933 aan de macht kwam, bevond Keilson zich in Berlijn. Hij studeerde daar aan de universiteit en de Preussische Hochschule für Leibesübungen. Rohwer houdt hem voor dat ook de studenten van die hogeschool meededen aan de boekverbranding van 10 mei 1933. Dat kan hem toch niet zijn ontgaan? De reactie van Keilson is opmerkelijk. Eerst geeft hij een verrassend antwoord:
Maar Rohwer houdt aan en spreekt van Ausweichen. Keilson geeft dan toe:
Een eerlijke poging de eigen reacties op gebeurtenissen tegen het licht te houden. Dat is ook het kenmerk van zijn roman. In de ban van de tegenstander is, kort gezegd, het verhaal van iemand, de verteller, die geconfronteerd wordt met een 'tegenstander', een 'vijand', een zekere 'B', die het op hem en de zijnen gemunt heeft. Lezing van de roman laat er geen twijfel over bestaan dat deze de Jodenvervolging in Duitsland tot onderwerp heeft. Toch vallen nergens in de roman de woorden Duitsland, Hitler of Joden. Slechts één passage licht, zou je kunnen zeggen, een tipje van de sluier op. Als de verteller zich in gezelschap van een groep aanhangers van de 'tegenstander' bevindt en het gesprek gaat over de grafschennis waaraan zij zich schuldig hebben gemaakt, laat de verteller – onvoorzichtig vindt hij ook zelf - de naam Hillel vallen.
De verder consequent doorgevoerde abstrahering gaat gepaard met het onbenoemd laten van de vraag naar het waarom. Al in het begin van de roman, de verteller is nog maar tien jaar oud, maakt de vader zich zorgen over onze vijand en zegt hij: ik vrees dat wij hem wel zullen leren kennen. En dan volgen deze zinnen: 'Maar waarom?' vroeg ik verder. 'Wat hebben wij dan gedaan?' 'Wij zijn ...' antwoordde vader. Verder ging hij niet. Er valt een stilte. Vanaf dat moment was de kinderlijke onbevangenheid van de verteller aangetast. Het was maar een schrammetje, maar in de loop der jaren werd het een wond die diep in het vlees sneed en die zich nooit meer heeft gesloten.
Het ontbreken van een antwoord op de vraag 'Wat hebben wij dan gedaan' is essentieel. Het nergens benoemen van het waarom van de vervolging, ook niet als de verteller een enkele keer de 'tegenstander' hoort spreken, uitmondend in 'tieren' en 'schreeuwen', maakt het naakte feit van de vervolging alleen maar schrijnender. Het licht valt daardoor geheel op wat een individu kan overkomen onder een hem uitsluitend totalitair systeem. Zonder benoembare reden. Het knappe is dat het boek als het ware boven de jodenvervolging wordt uitgetild en tegelijkertijd toch daarover en daarover alleen gaat.
Ook Kafka heeft in Het proces de schuldvraag niet benoemd waardoor alle aandacht kon uitgaan naar de reacties van de hoofdpersoon. Het zijn natuurlijk geheel verschillende schrijvers, die moeilijk kunnen worden vergeleken, maar het abstraheren van de vraag naar het waarom bood Keilson een zelfde mogelijkheid. De aandacht verschuift daardoor bijna vanzelfsprekend naar het peilen van de reacties van de verteller op een vervolging, die hem steeds meer omklemt. Ook het gevoel van persoonlijk falen komt dan in beeld. In het interview met Rohwer zegt Keilson:
Een voorbeeld daarvan is wat er met de ouders van Keilson is gebeurd. Ook zij konden naar Nederland uitwijken maar zijn tijdens de oorlog opgepakt en via Westerbork in Auschwitz-Birkenau terecht gekomen waar ze zijn vermoord. Bis heute werfe ich mir vor, sie nicht gerettet zu haben, als sie in Holland waren, zegt Keilson tegen Rohwer.
De passages over de ouders behoren tot de meest indringende en gevoelige van het boek. Eerst is het slechts een enkele bladzijde waarin Keilson beschrijft dat zij de beide oudjes meenamen. Vader had zijn rugzak om. Moeder huilde. Ik zal hen nooit terugzien. In dit korte hoofdstuk komt de verteller nog niet veel verder dan: Maar ik liet hen in de steek! In het volgende hoofdstuk lukt het de verteller toch langer stil te staan bij het weghalen van zijn ouders. Hij beschrijft de rugzak van zijn vader, een oude, door veel regenvlagen verweerde rugzak die in zijn leven al vaak was ingepakt en uitgepakt. Het hoofdstuk eindigt met het peilen van de eigen gevoelens van haat. Ik haat hem. Mijn haat bestaat geheel uit het vurige verlangen hem dood te kunnen slaan. Tegelijk haat ik hem omdat ik hem niet heb kunnen doodslaan. Met enige schroom citeer ik uit dat hoofdstuk ook nog de volgende zinnen:
De Duitse titel luidt Der Tod des Widersachers. De Nederlandse vertaling heeft als titel In de ban van de tegenstander. Beide boektitels zijn goed en dekken de lading. De tegenstander is de vijand die de verteller haat en wiens dood hij verlangt en steeds opnieuw overdenkt. Maar de verteller is ook in de ban van de tegenstander. Daarover te hebben nagedacht en de eigen reacties in een zo indringend boek tegen het licht te hebben gehouden, op het grensgebied tussen roman en essay, schrijft Detering, is de grote verdienste van de nu 100-jarige Keilson die het interview met Rohwer besluit met: Ich bin kein Unterlegener, kein Sieger, kein Besiegter. Ich lebe. Moge Keilson 120 jaar oud worden.
Mediahype ach. Maar als daardoor het boek van Keilson, waarvan ik maar een enkel aspect heb kunnen aanstippen, weer gelezen wordt en ook zijn twee andere romans herdrukt worden, dan is dat prima natuurlijk.