Rebbe de Haan was een man, herinnert zich een tijdgenoot, wiens tragisch lot zijn dochter Carolien later zo overgegeven-scherp en meevoelend in ‘De verlatene’ heeft beschreven. Hij wás de verlatene, reeds toen, als ik hem zag gaan over ons marktplein ...
In haar roman De verlatene heeft Carry van Bruggen, zo zagen we eerder, de vaderfiguur veel hardvochtiger gemaakt dan Izak de Haan en de vader in Seideravond. De vader in De verlatene houdt niet alleen streng vast aan de Joodse gebruiken maar eist van zijn kinderen ook onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hij overdacht nooit, wat zijn kinderen wel kon hebben bewogen ... noch waarom de heilige verplichtingen niet meer in aanzien waren. In die knellende ouderlijke omgeving gaan de vier kinderen uiteindelijk allemaal hun eigen weg en die vrijheid lijkt steeds te gaan ten koste van hun Joodse identiteit.
Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat Carry van Bruggen het thema van de rebellerende kinderen, want dat is het eigenlijke thema van deze mooie en ontroerende roman, heeft behandeld aan de hand van haar eigen ervaringen. Zij kon putten uit wat zijzelf had meegemaakt in een kleine kille in de provincie. Door de roman in de mediene te laten spelen, koppelde zij bovendien de knellende banden van een kleinsteedse Joodse gemeenschap aan de armoede die toen nog heerste in de gezinnen van een melammed van de laagste rang. Maar het was in velerlei opzicht ook een overgangstijd. Binnen het jodendom sloeg de assimilatie toe. En er deden zich al kansen voor om zich verder te ontwikkelen. Dus kon de intelligente zoon van het gezin, Daniël, naar de HBS. Ook de vader was daar trots op. Schoolgeld hoefde Daniël niet te betalen. Helaas wordt dat bekend en Daniël wordt op school met zijn armoede en zijn Jood-zijn gepest. De roman begint er al mee dat de kinderen voor smaus worden uitgescholden. Armoede en antisemitisme zijn sterke drijfveren om weg te komen uit het kleinsteedse Joodse milieu. Net zoo goed menschen waren Joden, denkt de jonge Daniël al. Later in de roman zal Daniël, die dan in Amsterdam studeert, weer tegen het antisemitisme oplopen. Met alle pijn en eenzaamheid vandien.
Als de kinderen voor smaus worden uitgescholden, kopen zij radijs voor de seideravond. Die seideravond wordt liefdevol beschreven. Zachtkens beurden ze nu de paaschbroden en den schotel daar bovenop, van de witte tafel omhoog, vaders hand en moeders hand en de vier kleine kinderhanden. Eén van de meisjes verzucht: Héérlijk, dat ’t Seideravond is. Maar na het overlijden van de moeder valt het gezin uit elkaar. Esther, die de armoede binnen het gezin en de maatschappelijke minachting haat, gaat er met een rijke getrouwde man vandoor. Met haar loopt het slecht af. De zachtmoedige Roosje, die na enige tijd alleen in het huis is overgebleven om voor haar vader te zorgen, had geen sterk karakter. Ze had alleen een eindeloos-groote behoefte aan liefde, aan verteedering, te geven en te ontvangen. Uiteindelijk vindt ze een begrijpende niet-Joodse man. Jozef gaat naar Amsterdam. Hij blijft wel Joods maar is door zijn huwelijk in een materialistisch en vrijblijvend Joods milieu terecht gekomen. Als hij een zoon krijgt, zwicht Jozef voor de druk het kind niet te laten besnijden. In zijn hart heeft hij daar wel spijt van. Dikwijls peinsde Jozef terug aan z’n moeders huis, herdacht hij de gezelligheid van hun Joodsch gezin in den goeden tijd (...) en ook dit voelde hij: als vader redelijk was geweest, dat hij niet zo gauw en zoo geheel van alles losgeraakt zou zijn. En toen zijn zoon op de achtste dag, die de besnijdenisdag zou zijn geweest, niet werd besneden, voelde hij een geweldige heimwee naar het dorp, het buurtje, het oude huis en naar zijn verkommerden vader.
De tweede zoon, Daniël, is in de roman het meest uitgewerkt. In hem zien we een centrale gedachte in het werk van Carry van Bruggen terug: het zelfstandig denken tegenover de druk van de collectiviteit. Daniël leerde graag en vlug. Maar de sjoel begon hij, met ontwakend onderscheidingsvermogen, een zotte en levenlooze comedie te vinden. Op Joum-Kippoer houdt hij het niet meer vol. Hij verlaat voortijdig de sjoel. En dat leidt tot een heftige botsing tussen vader en zoon. Toch een scène, het is Grote Verzoendag, met twee kanten. Daniël voelt ook deernis voor zijn vader, hij voelde de zoon-liefde, de oude, de vergetene, bijkans-verlorene, die uit de allereerste jaren en daarna niet meer gewetene, warm en smartelijk door zich henenslaan. Maar berouw kan Daniël niet hebben. En de toornige vader jaagt hem het huis uit: Vort jij ... vort jij ... weg ... en nóóit meer in mijn huis terug. Daniël zal echter vasthouden aan zijn Joodse identiteit en hij lijdt zeer onder het antisemitisme waar hij zelfs in zijn vriendenkring tegen oploopt. Het knauwt hem en maakt hem eenzaam.
Als Daniël eindelijk een keer op bezoek gaat bij familie in Amsterdam die niets meer aan de seideravond doet, al weten ze nog wel dat het jom tov is, herinnert hij zich de seideravond van zijn jeugd. En dan volgt een mooie passage:
In de vorige column heb ik Ruth Wolf aangehaald die heeft opgemerkt dat het herdenken van de uittocht uit Egypte zijn samenbindende betekenis heeft verloren als de gezinsband verslapt. Het is daarom veelbetekenend dat de roman ook weer eindigt met de seideravond, als de vader zich opmaakt ter viering van het uitnemendste Joodsche familiefeest. Zijn vrouw is al jaren geleden overleden. Geen van zijn kinderen is er. Hij is gestorven als Roosje, die de seideravond eerst had vergeten, toch nog komt. Maar is alleen de vader de verlatene?