Vieles in diesem Roman ist erfunden. Dieses leider nicht: Am 30. Oktober 1944 wurden Kurt Gerron und Seine Frau Olga in Auschwitz ermordet. Drei Tage später wurden die Vergasungen endgültig eingestellt.
De vertaling van de nieuwe roman van Charles Lewinsky, Gerron, is er nog niet. Maar daarop wilde ik niet wachten. Ik was te nieuwsgierig naar de roman over de bekende toneelman en filmregisseur Kurt Gerron. Gerron verbleef vanaf 1933 in Nederland. Hij is omstreden omdat hij in Theresienstadt een nationaalsocialistische propagandafilm heeft moeten maken. Wat Gerron, zijn vrouw en meer dan twintig anderen die in de film optraden, met de dood hebben moeten bekopen. Toen de film klaar was, werden zij vrijwel onmiddellijk op de trein naar Auschwitz gezet en daar vermoord. Wie was Kurt Gerron?
Kurt Gerron is als Kurt Gerson 11 mei 1897 in Berlijn geboren. In een geassimileerd Joods gezin. Als frontsoldaat liep hij in de Eerste Wereldoorlog een ernstige verwonding op. Zijn studie medicijnen gaf hij op om aan het toneel te gaan. Gerron is vooral bekend geworden door zijn optreden in de Dreigroschenoper van Bertold Brecht en door zijn rol in de film Der blaue Engel, naar het boek Professor Unrat van Heinrich Mann. Daarin is hij te zien samen met Marlene Dietrich en Emil Jannings. Ook heeft hij een groot aantal films geregisseerd. Met zijn vrouw Olga en met zijn ouders vlucht Gerron in 1933 naar Parijs en vervolgens naar Nederland waar hij de kans krijgt om de film Merijntje Gijzen’s jeugd, naar het boek van A.M. de Jong, te regisseren. Maar ook in Nederland blijkt hij in de val te zitten. In 1943 wordt hij in Westerbork geïnterneerd en februari 1944 gaat hij, als Prominenter, op transport naar Theresienstadt. Daar krijgt hij de opdracht van kampcommandant Karl Rahm om over Theresienstadt een propagandafilm te maken. De indruk moet worden gewekt dat de Joden het daar goed hebben. Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet heette de film oorspronkelijk. De film is meer bekend onder de naam Der Führer schenkt den Juden eine Stadt. Fragmenten van de film zijn bewaard gebleven en kunnen op internet worden bekeken.
Kampcommandant Rahm gaf Gerron drie dagen respijt om te reageren op de opdracht een film over Theresienstadt te maken. Drie dagen respijt. Keuzevrijheid had Gerron echter niet. Niet meewerken, wist hij, betekende op transport worden gesteld naar Auschwitz. Het boek van Lewinsky draait om die drie dagen. Het is geschreven in de ik-vorm, in de vorm van een innerlijke monoloog waarin Gerron in vertwijfeling nadenkt over de opdracht een de nazi’s welgevallige film te maken. Een film waarin hij tegelijkertijd terugblikt op zijn leven. Het biedt Lewinsky de gelegenheid het verhaal een ruimere historische achtergrond te geven en na het succes van zijn eerdere roman, Het lot van de familie Meijer, opnieuw te laten zien dat hij een knap verteller is.
De gekozen opzet heeft het voordeel dat men veel te weten komt over het leven van Gerron, ook over zijn tijd in Nederland, en dat is interessant. Maar aan die opzet kleven ook bezwaren. Dat het om slechts drie dagen respijt gaat verdwijnt uit het zicht en voor de geloofwaardigheid van een innerlijke monoloog wordt alles uit het leven van Gerron wel erg breed uitgemeten, vooral in het begin. Dit is echter geen literaire kritiek en daarom voeg ik aan mijn aarzeling over de gekozen opzet maar een positieve noot toe: Meine Erinnerungen kann Rahm nicht einsperren, denkt Gerron, solange wir noch unsere eigenen Gedanken denken, solang sind wir noch Menschen.
Lastiger vind ik de geloofwaardigheid van het verhaal zelf. Lewinsky waarschuwt zijn lezers, ik begon daarmee, dat hij veel heeft verzonnen. Dat mag. Maar door een bekende figuur die werkelijk heeft bestaan tot hoofdpersoon van een roman te maken, waarbij ook anderen met naam en toenaam worden genoemd, verwacht de lezer dat de verzonnen feiten toch zoveel mogelijk aansluiten bij wat wel bekend is. Ik kan het niet controleren. Zo heb ik het standaardwerk van H.G. Adler over Theresienstadt er echt niet naast gelegd. Dat kan van een lezer niet verlangd worden. Toevallig vond ik wel een detail waaruit kan volgen dat, al heeft Lewinsky veel verzonnen, hij toch niet alles zo maar uit zijn duim heeft gezogen.
Kurt Gerron
L.C. Barnstijn heeft Gerron in 1933 naar Nederland gehaald om Merijntje Gijzen’s jeugd, het boek van A.M. de Jong, te regisseren. De film, waarin De Jong zelf de rol van pastoor speelt, had veel succes. Merijntje werd gespeeld door Marcel Krols en de broer van Merijntje door een toen nog jonge Kees Brusse.
In Theresienstadt roept Gerron zich dit alles weer in herinnering. Pappie haben sie mich damals ... genannt. Mich den kinderlosen dicke Gerron ... Keine andere Rolle habe ich lieber gespielt. Gerron gaat met de beide jongens uit eten en behandelt hen als volwassenen. Dat had destijds de grootvader van Gerron ook met hem gedaan, een prachtig verhaal in het begin van de roman en een goede les voor opvoeders.
'Pappie' haben sie zu mir gesagt.
Pappie.
Mels de Jong heeft een biografie over zijn oom A.M. de Jong geschreven en daarin staat een passage waarin Kees Brusse desgevraagd terugkijkt op zijn rol in Merijntje Gijzen’s jeugd. Hij herinnert zich de onvergetelijke warmte, aandacht en liefde voor zijn film èn ons, kinderen, van regisseur Kurt Gerron. Hij is mij mijn hele leven bijgebleven als de ideale regisseur!
In het boek van Lewinsky komt op veel plaatsen de liefde van Gerron voor kinderen naar voren. Uit de herinneringen van Kees Brusse blijkt dat dit een betrouwbare achtergrond kan hebben. Gerron heeft in de roman een hechte relatie met zijn vrouw Olga. Ik weet niet of dit eveneens op geverifieerde feiten berust. Hoe dan ook, net als de liefde van Gerron voor kinderen ontroert de relatie tussen Gerron en Olga. Gerron kan op Olga leunen. Olga hat immer das richtige Gefühl.
Ik kan in dit kort bestek niet alles aanroeren. Het gaat erom aandacht te vragen voor een interessant boek dat tot nadenken noopt en dat kan nooit kwaad. Ik kom dus nu tot de kern, de twijfel van Gerron of hij de film al dan niet zal maken. Een film waarin hij de werkelijkheid geweld moet aandoen. Ich soll ein Theresienstadt erfinden, in dem alle Menschen glücklich sind. Zufrieden. Dankbar. Gesund. Dat was de opdracht. En dan is de vraag: hoe ver mag je de nationaalsocialisten ter wille zijn om je eigen hachje te redden. Want dat stond onverbiddelijk vast, weigeren betekent transport naar Auschwitz, een vooruitzicht dat Gerron grote angst inboezemt, ook al weet hij in Theresienstadt nog niet wat zich in Auschwitz precies afspeelt.
Het dilemma wordt op verschillende plaatsen in het boek steeds opnieuw geformuleerd:
Sie haben meine Eltern nach Sobibor geschickt.
Und jetzt soll ich ihnen helfen, der Welt vorzulügen, dass sie eigentlich ganz nett zu uns sind?
Was wäre ich für ein Mensch, wenn ich das täte?
En elders:
Will ich als Mann sterben oder als Schwein weiterleben?
Lewinsky laat Gerron gesprekken voeren met dr. Paul Eppstein, de Judenältester in Theresienstadt. Eppstein is tegenover Gerron duidelijk: Sie meinen doch wirklich nicht, dass Sie etwas zu entscheiden haben, Herr Gerron? En in een ander gesprek laat Eppstein uitkomen dat hij ook zelf moeite heeft met zijn leidende rol: Ich versuche das Beste zu tun, glauben Sie mir. Auch wenn ich weiss, dass dieses Beste abgrundtief schlecht ist.
Door Eppstein tegenover Gerron te plaatsen laat Lewinsky doorschemeren dat degenen die moesten beslissen over wie wel en wie niet op transport gingen, voor een veel zwaarder dilemma stonden dan Gerron. Het dilemma van Gerron, wel of niet meewerken aan een propagandafilm, is pijnlijk. Natuurlijk. Maar is zijn beslissing om het te doen zo onbegrijpelijk? Laat staan verwijtbaar?
Eigenlijk is Gerron niet zozeer een roman over een morele vraag in een klemsituatie. Theresienstadt is veeleer de schrijnende achtergrond van een roman over een kunstenaar, een entertainer, die, hoewel een in zijn vak beroemd man, toch niet tot de top behoort. Theresienstadt is, zou je kunnen zeggen, het decor. Het thema van de roman is de kunstenaar die zich aan het publiek verkoopt. Het is Gerron en ook Jo Spier, die Gerron bij het opnemen van de film heeft geholpen, door de Joden van Theresienstadt vooral kwalijk genomen dat zij de film met de volle inzet van hun kunstenaarschap hebben gemaakt. Ook dat is niet zonder meer onbegrijpelijk omdat Gerron, nu hij een film kon maken, weer iemand was, niet meer een nummer, maar iemand, Kurt Gerron. Jetzt bin ich wieder Regisseur. Ein Mann, der etwas bewegt. Ich bin wieder Kurt Gerron.
Ich bin so ein Schauspieler. Immer schon gewesen. Nicht nur von Beruf, laat Lewinsky Gerron zeggen, sondern auch von Karakter.
Graag had ik deze column met een afgewogen oordeel willen afsluiten. Maar dat lukt me niet. En dat is misschien maar goed ook. Goed en kwaad lopen bij mensen nu eenmaal door elkaar. Ook bij de Gerron van Lewinsky van wie ik niet weet hoe dicht hij de Gerron benadert die echt heeft bestaan.