Een van de meest bekende en aangrijpende foto’s van de sjoa is de foto van een jongen, ongeveer zeven jaar oud, zijn handen omhoog gestoken, op de achtergrond een SS’er met zijn wapen in de aanslag en vlakbij een jonge vrouw die naar hen kijkt. De foto is genomen in 1943 tijdens de vernietiging van het getto van Warschau. Wat je vooral bijblijft, is de blik van de jongen. Hij is doodsbang. De sjoa in één foto gevangen.
Dan Porat, verbonden aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, heeft zich de vraag gesteld wie de foto heeft genomen, wie de verschillende personen zijn op deze foto en hoe hun levens zijn verlopen. Men heeft enige tijd gedacht dat de jongen op de foto Tsvi Nussbaum is. Tsvi Nussbaum heeft de sjoa overleefd en is later naar New York gegaan waar hij als arts heeft gewerkt. De foto is echter genomen ruim voordat Tsvi Nussbaum op transport is gesteld naar Bergen-Belsen. Hij kan het dus niet zijn. Porat heeft niet kunnen achterhalen wie de jongen en de jonge vrouw dan wel zijn. En, verzucht Porat, dat zal vrijwel zeker ook niet meer mogelijk zijn. Wel zijn de namen bekend van de maker van de foto en van de SS’er die rechtsachter de jongen staat.
Dat komt omdat de foto deel uitmaakt van ruim vijftig foto’s die zijn gevoegd bij het rapport, The Jewish Quarter of Warsaw is No More. Dit rapport is medio mei 1943 opgesteld door SS Brigadeführer Jürgen Stroop, die bij de vernietiging van het getto de leiding had. Het rapport was bedoeld om Himmler daarover te informeren. De foto’s hebben vaak een onderschrift, onder de foto van de jongen staat: Met geweld uit de bunkers gedreven. Ook andere foto’s uit het rapport Stroop zijn in het boek van Porat afgedrukt. De foto’s zijn meestal zo akelig dat het onbegrijpelijk is dat iemand die foto’s heeft kunnen nemen.
Het is de SS’er Franz Konrad die foto’s heeft genomen. De SS’er op de foto met zijn wapen in de aanslag is Josef Blösche. Porat heeft in zijn boek de portretten van Stroop, Konrad en Blösche getekend. Door de latere rechtszaken is van hen voldoende bekend. Slechts af en toen heeft Porat hiaten moeten invullen. Sterke gevoelens van achterstelling en van rancune hebben bij ieder van hen geleid tot de beslissing om zich bij de SS aan te sluiten. Ze zijn alle drie tot de doodstraf veroordeeld en daarna geëxecuteerd. Ook Konrad, hoewel hij zich verdedigde met: I was not active, I was photographing. Blösche heeft zich nog lang kunnen verbergen, in een kleine plaats in Oost-Duitsland. Uiteindelijk, in 1969, is ook hij veroordeeld. Tijdens het proces kwam de foto van de jongen ter sprake. Blösche had intussen erkend dat hij op die foto staat. Porat drukt een gedeelte af van de dialoog tussen de rechter en Blösche.
“They were terrified.”
“... That, most notably, one sees in the little boy ... What thought went through your head?”
“At the time of the complete liquidation, a person did not come to think at all.”
“Your daily bread ... no regret in your face ...”
“A man saw this every day during the liquidation.”
Hoewel Dan Porat niet kon achterhalen wie de jongen en de jonge vrouw op de foto waren, heeft hij toch de levens van Tsvi Nussbaum en een andere jonge vrouw, Rivkah Trapkovits, gevolgd omdat wat hen is overkomen vrijwel zeker niet al te ver afstaat van de geschiedenis van de personen die op de foto staan. Er is één verschil. De jongen en de jonge vrouw op de foto hebben de sjoa waarschijnlijk niet overleefd, Tsvi Nussbaum en Rivkah Trapkovits wel. Daarom konden zij nog vertellen wat er is gebeurd.
Dan Porat heeft een indringend en tegelijk vlot leesbaar boek geschreven. Hij heeft gekozen voor het schrijven van een chronologisch verhaal, a Holocaust Story, niet voor een historische verhandeling. Porat is zo dicht mogelijk bij de feiten gebleven. Although I wrote this book as a story, I verified the facts as much as possible and based my account on the sources. Zo is samen met de foto’s een beeld ontstaan van hoe het kan zijn geweest die donkere dagen in 1943. In een nawoord (On Photographs, History, and Narrative Style) legt Porat verantwoording af over zijn manier van werken. Foto’s alleen, stelt hij, kunnen misleidend zijn. Om historische gebeurtenissen te begrijpen is naast de foto’s the narration, het verhaal, de vertelling, essentieel. But narrate how? The picture should not be simply an annotation to the words, the words not be simply an abstraction of the photograph. Rather, they should work in tandem to preserve people’s sentiment and advance their knowledge.
En dan merkt Dan Porat het volgende op: That was the goal I set myself in writing ‘The Boy’, a goal that shaped my narrative tone. As a result, in a number of instances in my telling of this history, I have gone beyond the bare facts accounted for in the photos and the documents ... In a few cases, I fill in gaps in a story. In doing so, I have attempted to ‘think – or rather feel, intuit – what is beyond it, what the reality must be like if it looks this way’. Deze werkwijze, het intuïtief invullen van ontbrekende feiten, is riskant en gaat een enkele keer te ver. Dat is bijvoorbeeld het geval als Stroop de foto van de jongen voegt bij zijn rapport en Porat beschrijft wat er dan in Stroop om gaat. Stroop vergelijkt in gedachten de jongen op de foto, wiens ogen showed weakness and fear, met zijn eigen, bijna evenoude zoon, Olaf, a member of the superior race. Dit is een duidelijk verzonnen en daardoor niet geloofwaardig detail. Het voegt ook niets toe.
Hoe benader je de gaps in a story? Op een heel originele manier is dat gedaan door Laurent Binet in zijn verrassende boek Himmlers hersens heten Heydrich. Maar over dat boek, winnaar van de Prix Goncourt du Premier Roman 2010, volgende week.
Dan Porat, The Boy, A Holocaust Story,
Hill and Wang, New York, 2010