‘Ik heb enige tijd geleden de sergeant Grischa van u gekregen, ik hou van dat boek en laat geen gelegenheid voorbij gaan om het aan te prijzen’, schreef Sigmund Freud op 20 februari 1929 aan Arnold Zweig. De strijd om sergeant Grisja, door Zweig in een brief aan Lion Feuchtwanger een ‘Antikriegsroman’ genoemd, verscheen in 1927 en was meteen een succes. In 1933 waren in Duitsland al zo´n 300.000 exemplaren verkocht. Maar 10 mei van dat jaar noteert Zweig in zijn ‘Taschenkalender’: ‘Deutschland verbrennt meine Bücher’. Duitsland moet hij verlaten en eind van dat jaar komt hij in Palestina aan, ‘in der Fremde’. In 1948 ging hij weer terug naar Duitsland, naar Oost-Berlijn. Arnold Zweig hield zijn leven lang vast aan zijn Duits-Joodse identiteit. Hij wilde èn Duitser èn Jood zijn. Zijn tragiek was dat dat voor hem noch in Duitsland noch in Palestina mogelijk was.
Het is dit jaar honderd jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog begon. Mede met het oog daarop zal uitgeverij Cossee De strijd om sergeant Grisja van Arnold Zweig in haar reeks Cossee Century hebben opgenomen. Dat valt te prijzen en het werd, kan men zeggen, ook wel tijd. Het is een belangrijk boek, volgens Amos Elon ‘een van de indringendste boeken over de oorlog die destijds in Duitsland verschenen’ en bovendien ‘het laatste voorbeeld in de Duitse literatuur van de zogenoemde Duits-Joodse symbiose’.
Waarom echter achter in deze uitgave het nawoord van Frank Hörnigk is afgedrukt, is me een raadsel. De roman en ook de auteur verdienen een beter commentaar. Zo valt, aldus Hörnigk, het succes van het boek te verklaren door de ‘als meesterlijk beoordeelde literaire beschrijving van een vervlogen tijdperk, dat de waarde inzag van een kritisch bewustzijn van de eigen burgerlijke cultuur in een beschaafde, geëmancipeerde samenleving die met de inbreuk van de oorlog definitief in een crisis raakt´. Tja. Niet alleen komt de betekenis van de roman in het nawoord niet goed uit de verf, ook werpt Hörnigk geen helder licht op het schrijverschap van Zweig. Daarvoor moeten we naar andere bronnen grijpen.
Vorig jaar verscheen bij Fischer Ich staune, dass Sie in dieser Luft atmen können, Jüdische Intellektuelle in Deutschland nach 1945, waarvan het hoofdstuk over Arnold Zweig is geschreven door Adi Gordon. De bijdrage van Gordon biedt een prima en ook leesbare samenvatting van het schrijverschap van Zweig. Die had Cossee beter kunnen opnemen. Verder is er een goede biografie uit 1998 van de hand van Wilhelm von Sternburg, in 2004 als Aufbau Taschenbuch herdrukt. En voor wie Zweig van nog dichterbij wil volgen, zijn er de briefwisselingen met Freud (van 1927 tot 1939) en met Lion Feuchtwanger (van 1933 tot 1958). De moeite waard en antiquarisch gemakkelijk te vinden.
Gordon over Arnold Zweig:
Ook al in zijn anti-oorlogsroman uit 1927 vinden we de spanning terug tussen beide identiteiten, Jood èn Duitser. Grisja is een Russische sergeant die door de Duitsers krijgsgevangen is gemaakt. Grisja ontsnapt door een valse identiteit, van een zekere Bjoezjov, aan te nemen. Grisja weet niet door de linies heen te komen en wordt daar door een Duitse divisie gepakt. Verdacht van spionage wordt hij ter dood veroordeeld. Grisja biecht dan zijn werkelijke identiteit op. Zijn doodvonnis wordt niettemin van hogerhand bekrachtigd, niet omdat hij schuldig zou zijn aan spionage maar om een voorbeeld te stellen. De staatsraison wint het van het recht.
Dit is natuurlijk een veel te korte samenvatting van een roman die breed uitwaaiert en een indringend beeld schetst van het oostelijk front tijdens de Grote Oorlog. In deze column gaat het mij echter om het volgende. Vooral de Pruisische eerste luitenant Winfried en de Joodse referendaris Bertin zetten zich samen in voor Grisja. Zij weerspiegelen als het ware de Duits-Joodse symbiose die Zweig voorstond. Ook de commandant van de divisie die Grisja weer heeft gevangen genomen en laten berechten, in de veronderstelling dat het om Bjoezjov ging, wil een gerechtelijke dwaling voorkomen. Daarvoor moet hij te biecht bij generaal-majoor Schieffenzahn tegen wie hij zegt: ‘De staat zorgt voor het recht? Nee, meneer, integendeel: het recht houdt de staat overeind’. Het overtuigt Schieffenzahn niet. ‘Bezeichnenderweise’, schrijft Gordon, ‘lässt Zweig den rücksichtslosen Schieffenzahn die Oberhand gewinnen’.
Niet alleen in Duitsland, dat hij ziet afglijden, is Zweig teleurgesteld. Al geeft hij zijn ideaal van een Duits-Joodse symbiose nog niet zonder meer op. Ook zijn tot dan toe positieve kijk op het zionisme gaat barsten vertonen. In 1932 maakt Zweig een reis naar Palestina en 29 mei 1932 schrijft hij aan Freud een opvallende tekst over zijn oude plan van een roman over de moord op Jacob Israël de Haan:
‘Der Weg der Desillusion’. Arnold Zweig verbleef van 1933 tot 1948 in Palestina. In Haifa, waar hij een woning op de Carmel vindt, bloeien ‘Mimosen, Citronen und zahllose Bergblumen’. Hij kan er toch niet aarden. In zijn brieven aan Freud en Feuchtwanger laat hij dat steeds opnieuw merken.
Zweig wijt dat onder meer aan ‘De Vriendt’, zijn roman over De Haan. ‘Ich bin Jude – Gott ja. Aber gehöre ich als Staatsbürger zu diesen, die mich hier seit dem de Vriendt ignorieren?’ Hij meent dat men hem in Israël dat boek niet heeft vergeven maar Gordon schrijft, en ik denk dat hij daarin gelijk heeft, dat dit minder zwaar heeft gewogen dan Zweig aanneemt. Von Sternburg merkt in dit verband op dat deze roman in Israël nauwelijks werd gelezen. In de tijd dat Zweig in Palestina was, bestond er ook nog geen Hebreeuwse vertaling van ‘De Vriendt’.
De achtergrond van zijn isolement was veeleer zijn positie als Duits schrijver. In 1935 verwoordt Zweig dat in een brief aan Freud zo:
Het gevoel dat hij als Duits schrijver in Palestina niet aardt, wordt in de loop van de tijd niet minder. Steeds opnieuw vraagt Zweig zich af of hij niet beter ergens anders kan gaan wonen. Maar waar? In 1948, kort na het uitroepen van de staat Israël, ‘de pas gestichte ballingstaat Israël’, schrijft Hörnigk, kiest hij er voor naar Oost-Berlijn te gaan, al aarzelt hij in het begin nog en denkt hij eraan ook zijn woning in Haifa aan te houden. De definitieve keuze voor Oost-Berlijn heeft een materiële en een ideële kant. Een materiële kant want in Oost-Duitsland werd Zweig als een belangrijk schrijver onthaald en geëerd; zijn boeken werden daar opnieuw uitgegeven. Zweig meende echter ook oprecht dat hij als belangrijk schrijver de taak had ‘an der Entnazifizierung, Demokratisierung und Pazifizierung Deutschlands mitzuwirken.’
Tot zijn dood, in 1968, bleef Zweig in Oost-Duitsland. Als gevierd Duits schrijver maar ook, zo vat Gordon samen, als ‘bewusster Jude in einem deutschen Staat’. Op verschillende momenten nam hij openlijk afstand van de politiek van de DDR. Zo weigerde hij in 1967 een tegen Israël gerichte petitie mede te ondertekenen. Zweig, concludeert zijn biograaf Von Sternburg, had zijn ‘Judentum nicht verraten’. In zijn huis in Berlijn stond ‘der siebenarmige Leuchter, den er liebte und der die Jahre heraufbeschwor, die er auf dem Berg Karmel gelebt hatte’.