Hommage

Leo Frijda

vrijdag 23 mei 2014

De Stadsschouwburg was uitverkocht maandagavond. De hommage aan Joseph Roth was een succes. Men houdt nog steeds van hem. Voor de liefhebbers die via Crescas een kaart hadden gereserveerd, hield ik een korte inleiding en die neem ik in deze column over.

Maar eerst nog even dit. Waar ik vooral van heb genoten, was de schitterende voordracht van een groot gedeelte van De legende van de heilige drinker door André Jung, waarmee de voorstelling afsloot. Voor wie dat heeft gemist of nog eens wil nalezen: er is een Nederlandse vertaling met tekeningen van Bert Dekker.

Het was ook nog eens mooi weer maandagavond. Tot laat in de avond stond men in en buiten de schouwburg na te praten en te drinken. Het had niet beter kunnen zijn.




Mijn inleiding van maandag 19 mei 2014:

Joseph Roth, een bijzonder schrijver en een bijzonder mens en vooral ook een chroniqueur van de eerste helft van de vorige eeuw. Een Joods schrijver? In ieder geval een Jood die in zijn werk ook onze geschiedenis heeft vastgelegd. Vooral het oost-jodendom zoals dat lang in de landen van Oostenrijk-Hongarije, en in het bijzonder Galicië, aanwezig was maar nu vrijwel is verdwenen. In de gisteravond in het filmmuseum vertoonde film van Hans Keller uit de begin jaren negentig is dat in beeld gebracht. Er waren niet zo veel mensen bij de filmvoorstelling, misschien door het mooie weer, maar als u ooit nog eens de kans krijgt die film te zien, ga er heen. U ziet dan nog een glimp van de verdwenen wereld van Joseph Roth.

Roth was een man om van te houden. Er waren dan ook velen aanwezig op 30 mei 1939 bij zijn begrafenis, nu bijna 75 jaar geleden. Het was, al kan men dat van een begrafenis eigenlijk zo niet zeggen, een hilarische gebeurtenis. Monarchisten en communisten stonden om zijn graf. De monarchisten legden een krans namens Otto von Habsburg, de troonopvolger zonder troon, wat de woede opwekte van Egon Erwin Kisch die een kluit aarde en rode bloemen in het graf wierp. Bij de begrafenis-ceremonie was een katholieke geestelijke aanwezig en dat beviel de aanwezige Joden uit Galicië in het geheel niet. Zij vroegen om een rabbijn en klaagden luid dat Roth een Jood was die volgens Joods gebruik begraven moest worden. Wel was afgesproken dat Kaddisj zou worden gezegd. Door Gottfarson, Talmoedgeleerde en vriend van Roth. In het ontstane kabaal zag hij daar maar van af.

De vele kanten in het leven van Joseph Roth. In deze korte inleiding zal ik het vooral over de Joodse kant hebben.

(Een slokje water. Roth heeft enkele malen in Amsterdam een voordracht gehouden en dan bedongen dat zijn glas geen water maar jenever zou bevatten. Toen dat een keer niet het geval bleek, ging hij met zijn voordracht niet verder en moest eerst alsnog het glas met jenever worden gevuld.)

Alcoholverslaving en het leven van Roth in hotels en cafés en ook zijn verblijf in België en Nederland, dit alles zal vanavond, denk ik, tijdens de voorstelling uitgebreid aan de orde komen. Er zijn veel verhalen over in omloop. Roth was zelf de Legende van de heilige drinker zoals de titel van zijn laatste boek luidt. Maar Roth zag vooral schrijven als een heilige plicht. En dat is hij onvermoeibaar, tot het laatst toe blijven doen.

Dat is verbazingwekkend als je de portretfoto’s van Roth over de jaren heen ziet waarop de snelle aftakeling als gevolg van alcoholmisbruik duidelijk is. Toen hij in 1939 stierf, was Roth nog geen 45 jaar oud.

Drinken en schrijven waren echter zijn reddingsboeien: Ich schreibe jeden Tag, nur, um mich zu verlieren, in erfundenen Schicksalen. Die lotgevallen betreffen vooral zijn verloren vaderland, de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Wij zijn allen losgeslagen brokstukken van een vaderland dat we hebben verloren.

Maar ook zijn persoonlijk leven kende pijn die hij met drinken en schrijven probeerde te beheersen. Over zijn persoonlijk leven sprak hij alleen met enkele goede vrienden.

Op 5 maart 1922 was Roth getrouwd met Friedl Reichler. In de toen nog bestaande synagoge aan de Paszmanitengasse in Wenen. Friedl wordt beschreven, en zo zien we haar ook op foto’s, als een bildhübsche Frau, een gazelle. Van Friedl heeft Roth gehouden, maar het zal een tragedie worden. In 1929 wordt bij haar definitief de diagnose schizofrenie gesteld. Friedl wordt daarna blijvend verpleegd in diverse klinieken. Roth heeft zich dat zeer aangetrokken. Hij voelde zich schuldig, ook omdat hij haar geen huis en rustig bestaan had kunnen bieden. In 1940, Roth heeft dat - gelukkig maar - niet meer meegemaakt, is zij in het kader van een zogenaamd euthanasieprogramma door de nazi’s vermoord.

Roth begon aan zijn boek Hiob of, in het Nederlands, Job in 1929, het jaar dus dat Friedl blijvend in een kliniek werd opgenomen. In Job is, met alle voorzichtigheid gezegd, Friedl geportretteerd als Mirjam, de dochter van Mendel Singer. Roth noemt ook Mirjam een gazelle en ook Mirjam is na enige tijd opgenomen in een psychiatrische inrichting.

Een paar woorden over de vraag of Roth, die een zo Joods boek als Job schreef, wellicht katholiek was geworden. Hij heeft er zeker mee gekoketteerd maar een doopbewijs is nooit gevonden en van dat katholicisme wist hij ook niet veel af.

In Job wil Mendel Singer - op het toppunt van zijn ellende - zijn gebedsriemen, gebedsmantel en gebedenboeken verbranden. Maar daartoe kan hij niet besluiten. Soma Morgenstern, Roth’s levenslange vriend, deelt in zijn herinneringsboek, Joseph Roths Flucht und Ende, mee dat Roth altijd de tefilien en het gebedenboek had bewaard die zijn moeder hem voor zijn bar mitswa had gegeven. Katholiek geworden?

Goede vrienden die hem lang kenden laten er eigenlijk weinig misverstand over bestaan, zoals Soma Morgenstern die schreef dat Joseph Roth eerder uit alkoholischen dan katholischen motieven handelde. En vooral ook Stefan Zweig die hem de meest Joodse heeft genoemd van alle mensen die hij heeft gekend. Maar laten we Joseph Roth zelf aan het woord laten, die zich in een brief aan Zweig omschreef als een kleine, arme Jood uit Radziwillov. Dat was ik en ben ik nog steeds.

Uit Radziwillov? Hij kwam toch uit Brody? Roth was, wat zijn eerste biograaf Bronsen heeft genoemd, een mythomaan, zelfs tegenover een goede vriend als Stefan Zweig. Hij kon het niet laten.

Moses Joseph Roth is geboren op 2 september 1894 in Brody, een plaats in Galicië, zo’n 90 kilometer van Lemberg. Het lag vlakbij de Russische grens. Lemberg, het huidige Lviv, en Brody liggen nu in Oekraïne.

In zijn belangrijke en helaas onvertaald gebleven boek Juden auf Wanderschaft uit 1927 beschrijft Joseph Roth een kleine stad met 18.000 inwoners van wie 15.000 Joden. Van hen leven 8.000 van de handel, als marskramer, anderen oefenen de meest verschillende beroepen uit. De stad heeft een marktplaats en een station waar eenmaal per dag een trein langskomt. Er zijn twee kerken, een synagoge en 40 kleine gebedshuizen waar men ook Tora en Talmoed bestudeert. Ontroerend is de beschrijving van de arme Jood die net zo weinig geld heeft als zijn antisemitische vijanden. Maar hij leeft anders. Hij hongert en spaart, want zijn kinderen moeten naar school om onderwijs te volgen en op sjabbesavond eet hij alsof hij welvarend is. Hij speelt de welvarende.

Voor die kleine stad stond Brody model. Ook Brody was in die tijd een overwegend Joodse plaats, met zelfs twee synagogen en 84 gebedshuizen.

In 1913 gaat hij naar de universiteit van Lemberg en nog datzelfde jaar reist hij af naar Wenen om germanistiek te studeren, al weten we niet of hij echt colleges heeft gevolgd. Hij ontwikkelt zich in Wenen tot een belangrijk journalist en feuilletonschrijver, een onafhankelijk, scherp waarnemer van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Roth is dan links en staat bekend als roter Roth. Zijn journalistieke stukken zijn gebundeld onder de terechte titel Ich zeigne das Gesicht der Zeit. Het zijn nog steeds helder geschreven, goed leesbare stukken.

Ik vervolg in dit kort bestek echter met Juden auf Wanderschaft uit 1927. Er is dan wel geen Nederlandse vertaling van dit boek maar wel een mooie samenvatting. Van Koos van Weringh:

Juden auf Wanderschaft is een uitermate boeiende ‘studie’, waarin getracht wordt de lotgevallen van de Europese joden na de wereldoorlog van 1914-1918 te beschrijven. Roth heeft het dan ook eigenlijk over zijn eigen lotgevallen: geboren in zo’n overwegend Joods stadje, via de Joodse wijk Leopoldstadt in Wenen naar het Oostelijke front en daarna naar Wenen, Berlijn en Parijs. In het westen gevierd als een belangrijk journalist, min of meer geassimileerd, maar met een niet te onderdrukken verlangen naar het verloren land.

Naast Job is Juden auf Wanderschaft ongetwijfeld Roth’s mooiste getuigenis van zijn Joodse afkomst en van zijn vaderland in Oost-Europa. Het boek is terecht een liefdesverklaring aan de Joden genoemd.

Roth stelt met dit boek de Oost-Joden centraal en rekent af met de opvatting van de geassimileerde Joden in het westen die veelal met verachting neerkeken op hun geloofsgenoten uit het oosten. Voor wie over de verhouding tussen de Joden in het Oosten en het Westen in het begin van de vorige eeuw meer wil weten, is dit boek van Roth, wat mij betreft, een must.

Een citaat uit het boek dat mij trof:

Voor de oostjoden is Duitsland nog altijd het land van Goethe en Schiller, van de Duitse schrijvers, die iedere leergierige Joodse jongeling beter kent dan de gymnasiast die tegenwoordig achter het hakenkruis aanloopt.

Let op, het is 1927.

Over het zionisme was Roth kritisch, wat in het verlengde ligt van zijn afwijzing van nationale staten, bevreesd als hij was dat een Joodse staat veel weg zou hebben van de Europese staten van zijn tijd. Hij begrijpt niet, schrijft hij in Juden auf Wanderschaft, dat de Joden een eigen staat willen in een tijd waarin de hele wereld zich aan patriottische waanzin overgeeft. Nog maar weer een citaat en ook nogmaals: het is 1927.

Helaas zijn de chaloetzim ook gedwongen te vechten, om soldaten te zijn, en het land tegen de Arabieren te verdedigen. En daardoor is het Europese voorbeeld naar Palestina overgebracht.

De Jood heeft een recht op Palestina, niet omdat hij daarvandaan komt maar alleen omdat geen ander land hem wil. Dat de Arabieren bang zijn hun vrijheid te verliezen, is net zo begrijpelijk als de wens van de Joden een betrouwbare buur te zijn. Toch zal het naar Palestina gaan van jonge Joden altijd als een soort kruistocht worden gezien, omdat ze helaas ook schieten.

Ook Joseph Roth erkent dus in 1927 dat Joden een recht hebben op Palestina, echter niet omdat zij daar oorspronkelijk vandaan komen, maar omdat geen ander land hen wil hebben. Tien jaar later noemt Joseph Roth het zionisme wellicht toch noodzakelijk. De, wat Roth noemde, catastrofe was in 1937 nabij. Het gaf hem aanleiding een voorwoord te schrijven voor een nieuwe uitgave van Juden auf Wanderschaft waarvan het toen echter niet meer kon komen. In dat voorwoord merkt Joseph Roth op dat de geassimileerde Duitse Joden het hadden verleerd Joden te zijn, maar, schrijft hij, in deze tijd moeten ze stap voor stap opnieuw hun Joods zijn aanleren.

In plaats van zijn bekende boeken Radetzkymarsch en Job, want die boeken kent u natuurlijk wel, noem ik in deze inleiding de kleine vertelling Die Büste des Kaisers uit 1935, een juweeltje. Ook omdat daarin de twee lijnen, heimwee naar de Dubbelmonarchie en de positie van de Joden, samenvallen, en Roth bij het schrijven ook nog eens kan uithalen naar wat er in 1935 aan de hand is. Het verhaal speelt echter vóór en na de Eerste Wereldoorlog en begint, typerend voor de rasverteller Roth, zo:

In het vroegere Oost-Galicië, het huidige Polen, ver van de spoorlijn die Prömsel en Brody verbindt, ligt het dorp Lopatyn, waarover ik van plan ben hierna een merkwaardige geschiedenis te vertellen.

Een paar jaar voor de grote oorlog logeerde de keizer bij graaf Morstin in Lopatyn. Voor de graaf was de Dubbelmonarchie zijn Heimat. Eerst toen begon men met het nationalisme, de eerste stap naar de bestialiteit die we tegenwoordig meemaken.

Een jonge beeldhouwer maakt een buste van de keizer die de graaf voor zijn kasteeltje plaatst. Toen de oorlog uitbrak, legde de graaf het beeld in de kelder.

Als de graaf na de oorlog op reis gaat, ontdekt hij tot z’n verbijstering dat hij een pas nodig heeft en visa. Hij merkt tot zijn ongenoegen dat de tijden zijn veranderd en bij zijn terugkeer laat hij de buste van de keizer weer voor zijn kasteeltje plaatsen. En iedere Jood die gepakt en gezakt langstrok, prevelde het gebed dat de vrome Jood moet zeggen bij de aanblik van de keizer. Ja, de Joden van Galicië hielden van hun keizer.

Maar als de nieuwe heersers een en ander ontdekken, moet de buste verwijderd worden. Dat gaat zomaar niet. Ik citeer:

De toraschrijver Nuchim Kapturak schreef met zijn ganzenveer op een perkamenten rol de zegen die de gelovige Joden moeten uitspreken bij het zien van een gekroond staatshoofd, wikkelde het in een blik en legde het in de lijkkist.

Alle drie geestelijken van het dorp stelden zich aan het hoofd van de stoet.

De buste wordt opnieuw begraven.

"Ik heb het meegemaakt," laat Roth de graaf zeggen, "dat de slimmen dom werden, de wijzen dwaas, de profeten leugenaars, de eerlijken vals …"

Daarom haat ik nationale staten. Alleen mijn oude vaderland, de monarchie, was een groot huis met veel deuren en veel kamers, voor allerlei soorten mensen.

De vriendschap tussen Joseph Roth en Stefan Zweig begint na de publicatie van Juden auf Wanderschaft. De correspondentie tussen hen loopt door tot de dood van Roth. Als je de brieven van Roth aan Zweig leest, lijkt het wel of er twee verschillende personen aan het woord zijn. De in nood verkerende en om geld bedelende Roth en de nog steeds scherpe observator Roth.

Friedl Reichler verbleef, zo zagen we, sinds 1929 in een psychiatrische inrichting. Roth heeft steeds binnen zijn financiële mogelijkheden aan de opnamekosten bijgedragen. Vanaf 1933 was de Duitse markt voor hem gesloten en konden zijn boeken daar niet meer worden uitgegeven. Dat was een financiële klap. De kosten voor zijn vriendin Manga Bell en haar twee kinderen kwamen daar nog eens bij. En bovendien was er het overmatig alcoholgebruik van Roth. Het is immoreel voor dit gezuip meer uit te geven dan een gemiddelde familie nodig heeft, laat Zweig hem in een brief weten.

Roth raakt door zijn geldgebrek steeds verder verstrikt in met uitgevers gemaakte afspraken van wie hij voorschotten had gekregen voor boeken die nog niet af waren of zelfs nog moesten worden geschreven.

En dit alles maakt Roth tegenover Zweig tot een dorstige sjnorrer. Letterlijk:

Met een dorstige tong loop ik rond, een sjnorrer wiens tong uit de mond hangt en de staart kwispelt. Hoezo zou ik niet op nieuwe contracten ingaan, voor nieuwe boeken? Maar zelfs die contracten krijg ik niet meer. Wat zal ik doen, nu, vandaag, volgende week?

Heel anders echter is de toon van de brieven die Roth aan Zweig schrijft over wat er in Duitsland gebeurt. Zo laat hij medio februari 1933 aan Zweig weten: Het zal u intussen wel duidelijk zijn dat we op een grote catastrofe afstevenen … Onze literaire en materiële bestaan is vernietigd … Ik geef geen dubbeltje meer voor ons leven. Het is gelukt om de barbaren te laten regeren. Maakt u zich geen illusies. Die Hölle regiert. De hel op aarde regeert.

En in maart van dat jaar schrijft Roth aan Zweig: er is geen sprake meer van dat men nog in Duitsland kan publiceren. Met de nationaalsocialisten in discussie gaan heeft volgens hem geen enkele zin: Men vervolgt de Joden niet omdat zij iets verkeerd hebben gedaan, maar alleen maar omdat zij Joden zijn.

In 1933, na de boekverbranding, schreef Roth in de Cahiers Juifs een scherp artikel Het autodafe van de geest, waarin hij een groot aantal schrijvers noemt die hun bijdrage aan de Duitse literatuur hebben geleverd, natuurlijk de bekende schrijvers maar vooral ook zijn vrienden Zweig, Kisch, Feuchtwanger. Ik citeer: Ze zijn allemaal op het veld van eer gesneuveld. Ze hebben allemaal in de ogen van de Duitse moordenaars en brandstichters een gezamenlijke smet: joods bloed en een Europese geest.

Beter had Roth ook zichzelf niet kunnen typeren.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009