De literatuur is het geheugen van de mensheid, meende Hans Keilson. Arnon Grunberg vond dat misschien wel de belangrijkste verdediging van literatuur. Wie mijn columns volgt, zal het niet verbazen dat ik zulke woorden graag aanhaal. Niet voor niets begon ik mijn vorige column met assimileren is ook kapotmaken, triomf van het vergeten. Joodse literatuur is het Joodse geheugen. Het is het verhaal van onze geschiedenis, te lezen en te herlezen om te ontdekken en niet te vergeten wat de Joden hebben meegemaakt en welke tradities zij tegen alle verdrukking in hebben bewaard. Veel is opgetekend. Het verhaal van de Russische Joden die eindelijk toestemming kregen te emigreren, is echter nog maar mondjesmaat verteld. Daarvoor hebben we nu David Bezmozgis.
Op de achterkant van zijn eerste boek Natasja (Natasha and other stories) uit 2004 staat David Bezmozgis (Riga, 1974). Zijn nieuwste boek De vrije wereld (The Free World) vermeldt echter: David Bezmozgis (Riga, 1973) emigreerde in 1980 met zijn ouders van Letland naar Canada. Zoeken op internet leerde mij dat 1973 het correcte geboortejaar is. Internet is nuttig want al surfend ontdekte ik ook dat Bezmozgis toch niet de enige schrijver is die de Joodse immigratie uit de Sovjet-Unie tot onderwerp van een roman heeft gemaakt. Maxim D. Shrayer, in 1967 in Moskou geboren en in 1987 naar de Verenigde Staten geëmigreerd, publiceerde in 2007 de roman Waiting for America, A story of Emigration. Shrayer, hoogleraar Russisch, Engels en Joodse Studies aan het Boston College, schreef, zag ik, ook de verhalenbundel Yom Kippur in Amsterdam (2009). In Nederland zijn die boeken niet te koop. Ik kon ze bestellen, maar dat duurt even. Misschien kom ik er te zijner tijd op terug.
Het eerste boek van Shrayer, Waiting for America, A story of Emigration, moet gaan over een jonge Russische Jood die in 1987 samen met zijn ouders Moskou verlaat en via Wenen in Rome en de nabij gelegen kustplaats Ladispoli terechtkomt in afwachting van een visum voor de Verenigde Staten. Vooral naar dat boek ben ik nieuwsgierig want het is exact dezelfde tocht die de door Bezmozgis beschreven familie Krasnanski heeft gemaakt. Ook zij bereiken Rome na een tussenstop in Wenen en vinden tijdelijke woonruimte in Ladispoli, waar, zo begrijp ik, indertijd veel Russische Joden op een visum hebben gewacht. Ladispoli komt in het boek van Bezmozgis tot leven: de Russische bedrijvigheid was gecentreerd rond de Piazza Marescotti, niet ver van het strand. Het plein deed dienst als markt, arbeidsbureau en buurtcentrum. Er is verder de Club Kadima, met veel Joodse activiteiten.
Ook de familie Krasnanski wilde naar Amerika emigreren. Sjoera, een nicht die enkele maanden eerder naar Chicago was geëmigreerd, zou borg voor hen staan. Dat gaat niet door want Sjoera en haar man stonden al borg voor een ander familielid. De keuze viel daarna op Canada maar dat ging niet zonder slag of stoot want het is lastig reizen met een grote Joodse familie. Te veel meningen. Bovendien blijkt het aanvragen van een visum voor Canada een moeizame en langdurige procedure. Maar de Canadese overheid geeft de voorkeur aan mensen uit de Baltische staten. Daarop was de hoop dus gevestigd.
De familie Krasnanski, eigenlijk heetten ze vroeger Eisner, bestaat uit vader Samuel en moeder Emma, de zonen Alec en Karl, de schoondochters Polina en Rosa en de twee jongens van Karl en Rosa. Hun lotgevallen worden beschreven, met flashbacks naar het verleden. Weggaan uit je land blijkt niet gemakkelijk te zijn. In het huidige politieke klimaat hier in Nederland is het goed dat je daaraan nog eens wordt herinnerd. Bij de grensovergang op het treinstation van Tsjop worden ze al vernederd door Russische douanebeambten die hen inwendig onderzoeken. In Rome verblijven ze eerst in een waardeloos hotel: geen lift, geen eten, geen electriciteit. Ze hebben dan nog maar weinig te besteden. Dat heeft gevolgen als ze een tram nemen die de verkeerde kant opgaat. Aangezien ze hun geld hadden uitgegeven aan een tram die de verkeerde kant op ging, hadden ze geen geld meer voor een tram in de goede richting. Met hulp van verschillende organisaties en de handigheid van Alec lukt het na enige tijd toch om andere woonruimte te vinden.
Waarom naar Amerika of Canada en waarom niet naar Israël? Dat was veel eenvoudiger geweest. Op een visum voor Israël konden ze aanspraak maken. In één van de verhalen uit Natasja gaan de opa en oma wel naar Israël. De vader en de oom niet. Waarom wezen we onze visa voor Israël af? Waarom waren we de staat Israël zo ondankbaar terwijl die het ons toch mogelijk had gemaakt om uit de Sovjet-Unie weg te komen? Voor mijn vader en mijn oom was het antwoord op deze vragen: 150 miljoen boze Arabieren. Voor mijn opa, die zijn hele leven zionist was geweest, was dit geen antwoord.
De familie Krasnanski is daarover eveneens verdeeld. Alec en Karl willen niet naar Israël, omdat zij er geen zin in hebben om vanaf de luchthaven Ben-Goerion meteen door te moeten naar een militair trainingskamp. Alleen Rosa, de vrouw van Karl, denkt er anders over. Toen Chicago geen optie meer was, zag zij haar kans schoon om te pleiten voor Israël. Haar ouders en haar broer zijn er al, ze zouden geen gasten in een vreemd land zijn, maar gerespecteerde burgers die zich in het land van hun voorouders vestigden. Rosa krijgt echter geen poot aan de grond, niet bij Alec en Karl maar al helemaal niet bij Samuel, die eigenlijk tegen zijn zin uit Riga is weggegaan.
In Club Kadima leest Samuel de krant en ontmoet hij een lotgenoot, Josef Roidman. De jongens van Rosa leren er Hebreeuwse liedjes. Een Joodse organisatie, Sochnut, de Jewish Agency dus, verzorgt lezingen. Er loopt daar ook een Lubavitsjer rabbijn rond, een jonge man met een pluizig baardje, en onder diens invloed gingen Emma en Roos op vrijdagavond kaarsjes branden. De jongens werden zelfs al uitgedost met kleine tsietsiets, waarvan de franje onder hun hemd uit kwam, en met een zwart keppeltje, te groot voor hun hoofd. Intussen regelt Karl zijn zaakjes die het daglicht niet kunnen verdragen en gaat Alec op de versiertour.
Tijdens zijn verblijf in Ladispoli hield Samuel zich bezig met het op papier zetten van het ware verhaal van zijn leven en de tijd waarin hij had geleefd. De flashbacks die dat oplevert, zijn de meest indringende en ontroerende passages uit het boek. Samuel heeft veel meegemaakt en tijdens zijn leven veel doden moeten betreuren, zijn grootvader, zijn vader en daarna ook zijn moeder en zijn broer Reuven. In zijn gedachten laat hij zich meevoeren door gevoelens van heimwee en rouw. Jood ja, ik maak deel uit van het Joodse volk, zegt hij onomwonden tegen de Lubavitsjer rabbijn, maar religieus en zionist, nee, dat niet. Samuel is bovendien trouw aan zijn keuze voor het communisme. Ik ben nooit uit de Partij gezet en de Partij heeft me nooit enige sanctie opgelegd.
Eén van die ontroerende passages wil ik hier aanhalen. Tot verbazing van zijn vrouw wil Samuel naar een film die in Club Kadima wordt vertoond, een Amerikaanse film gebaseerd op Sjolem Aleichems Tevye der milkhiker. Hij had dat toneelstuk vroeger ook al gezien, in 1919 of 1920, in een opvoering van de Joodse amateurtoneelvereniging van Rogozna (in de Oekraïne, waar de familie toen nog woonde). Die herinnering drijft hem naar de filmvoorstelling:
Toen Samuel zijn levensverhaal op papier wilde zetten, kwam het geen moment bij hem op dat zijn verwoede pogingen om zich alles te herinneren zijn moeder en zijn broer weer tot leven zou wekken in zijn dromen.
Het levensverhaal van Samuel en de lotgevallen van de familie Krasnanski, wachtend op een visum voor Canada, heeft Bezmozgis in een roman vastgelegd. Joodse literatuur is het Joodse geheugen, dat geldt ook voor zijn boek. De roman is bovendien goed geschreven, soms met een aangenaam lichtvoetige en ironische toon, al is de aanprijzing op de achterkant, Bezmozgis is de nieuwe Philip Roth en de nieuwe Tsjechov, misschien wat te veel van het goede.