Abraham Sonne krijgt in het derde deel van de memoires van Canetti (Het ogenspel. Mijn levensgeschiedenis 1931-1937) bijna mythische proporties, waardoor sommigen hebben betwijfeld of de Abraham Sonne die Canetti in zijn memoires beschrijft, echt bestaan heeft. Sonne was ook wel een heel bijzondere man en het is typerend dat Canetti Sonne ruim een jaar in het Weense koffiehuis ‘Museum’ zwijgend en verborgen achter een krant heeft zien zitten, voordat hij met hem in gesprek raakte. Canetti en Sonne moeten daarna vele gesprekken met elkaar hebben gevoerd. Zeker honderd, schrijft Canetti. De kunst van Sonne was het gesprek. Over zichzelf sprak hij echter nooit.
Die jaren in Wenen, toen een catastrofe in de lucht hing, vielen Canetti zwaar, maar de gesprekken met Sonne hielpen hem erdoorheen. Canetti noemt Sonne de belangrijkste en meest integere persoon die hij ooit heeft gekend. Met Sonne heeft Canetti gesproken over de politieke gebeurtenissen van die tijd. Zij spraken ook over religie en Canetti verhaalt hoe Sonne de Hebreeuwse bijbel steeds letterlijk uit zijn hoofd citeerde, in de oorspronkelijke taal en in het Duits. De gesprekken in het koffiehuis ‘Museum’ kwamen tot een eind toen Canetti en Sonne in 1938 Wenen gedwongen hebben moeten verlaten. Canetti ging naar Londen, Sonne naar Jeruzalem.
Canetti noemt Sonne in zijn memoires een dichter wanneer hij hem uit de Psalmen of uit Spreuken hoort citeren. Er erschien mir als königlicher Dichter. Sonne schreef toen echter al enige tijd geen gedichten meer. Dat had hij vroeger wel gedaan, onder de naam Avraham Ben Yitzhak. Die naam gebuikte hij alleen voor zijn gedichten.
Abraham Sonne is geboren op 13 september 1883 in Przemysl, Galicië. Na een orthodoxe opvoeding ontwikkelt hij een brede belangstelling in zionisme en moderne literatuur. Zijn belezenheid moet enorm zijn geweest. In 1908 publiceert hij zijn eerste gedicht in het Hebreeuws (dat hij al in 1903 had geschreven). Het verscheen in Hashiloa, het toonaangevende tijdschrift voor Hebreeuwse literatuur, in 1896 begonnen door Ahad Ha-am, nadien voortgezet door Joseph Klausner en Chaim Nachman Bialik. In de jaren daarna verschenen, steeds met tussenpozen, nog acht gedichten. In 1918 is het gedicht A few say gepubliceerd en – na een lange periode van stilte – in 1930 nog één gedicht, Blessed are they who sow and do not reap, dat echter al vóór november 1928 moet zijn geschreven. In totaal zijn het slechts elf gedichten. Eerst twee jaar na zijn dood verscheen in Jeruzalem de Poems van Avraham Ben Yitzhak bij Tarshish Books. In 2003 heeft Ibis Editions te Jeruzalem de Collected Poems uitgegeven, met naast de Hebreeuwse teksten van de elf gedichten (en enige fragmenten) een Engelse vertaling van Peter Cole en een nawoord van Hannah Hever, hoogleraar Hebreeuwse literatuur aan de Hebrew University in Jeruzalem. Dat nawoord en ook de noten bevatten veel informatie.
Toen Canetti hem in Wenen ontmoette, had Sonne zijn maatschappelijke carrière al achter de rug. In 1913 was Sonne benoemd op Hevrat ha-Ezra, het lerareninstituut voor Hebreeuwse literatuur in Jeruzalem. In 1917 ging hij voor de WZO werken, onder meer in Oostenrijk en Engeland, maar na een controverse met Chaim Weizmann leefde hij teruggetrokken in Wenen, waar hij werkzaam was aan het Hebräisches Pädagogium. Vanaf 1938 tot zijn dood op 29 mei 1950 leefde Sonne in Jeruzalem, net zo teruggetrokken als in Wenen.
In Israël had Sonne vooral contact met Lea Goldberg, die eveneens met bewondering over hem heeft geschreven. Haar waarnemingen wijken niet af van het beeld dat Canetti van Sonne heeft geschilderd. In gezelschappen kwam het vaak voor dat hij geen woord zei, noteert Goldberg, maar soms doorbrak Sonne het stilzwijgen en dan bleek zijn grote belezenheid en gevoeligheid.
De gedichten van Avraham Ben Yitzhak gelden als hoogtepunten van de moderne Hebreeuwse dichtkunst. Voor Bialik was Sonne een pionier. Zijn laatste gedicht moet Sonne tweemaal met Avraham Ben Yitzhak hebben ondertekend. Daarna heeft hij nooit meer een gedicht geschreven. De uitgave van Ibis Editions met de gedichten van Avraham Ben Yitzhak, is nog steeds verkrijgbaar. Uit die bundel citeer ik hieronder de laatste strofen van twee van zijn gedichten, zowel in het Hebreeuws als in Engelse vertaling. Degene die, zoals ik, de oorspronkelijke tekst niet of onvoldoende kan beoordelen, proeft ook in de vertaling de zeggingskracht en de schoonheid van deze poëzie.
A few say
Day unto day gives rise to a sun that burns, and night after night pours forth its stars, and poetry comes to a pause on the lips of a few: on seven roads we depart and on one we return. |
Blessed are they who sow and do not reap...
Blessed are they who know their hearts will cry out from the wilderness and that quiet will blossom from their lips. Blessed are these for they will be gathered to the heart of the world, wrapped in the mantle of oblivion - their destiny’s offering unuttered to the end. |