Gemis en afwezigheid zijn kernbegrippen in het werk van Georges Perec, zo besloot ik mijn eerste column over deze Frans-Joodse schrijver wiens ouders de oorlog niet hebben overleefd. Ik schrijf, noteert Perec, omdat zij een onuitwisbaar stempel op mij hebben gedrukt en het spoor ervan de schriftuur is: hun herinnering is ongeschreven gebleven; het schrijven is de herinnering aan hun dood en de bevestiging van mijn leven.
Perec constateert aan het begin van W of de jeugdherinnering dat hij aan zijn kinderjaren geen herinneringen heeft. Hij moet reconstrueren, aan de hand van foto’s (hij heeft er één van zijn vader en vijf van zijn moeder) en door de plekken te bezoeken die van belang zijn geweest. In zijn boek vertelt hij dat hij sinds 1969 één keer per jaar naar de Rue Vilin is gegaan waar hij als kind heeft gewoond. Voor de jaren 1969 tot en met 1975 heeft Perec daarvan enige tijd later verslag gedaan in De Rue Vilin, te vinden in de bundel Ik ben geboren.
Het is een op het eerste gezicht droog verslag van wat Perec ziet, het lijken notities van een makelaar of van een gemeenteambtenaar, zo typeert Rokus Hofstede in zijn nawoord deze wijze van schrijven. De eerste tekst, van donderdag 27 februari 1969, omstreeks 16 uur, Perec detailleert zijn aantekeningen nauwkeurig, is verreweg de langste. Links (aan de oneven kant) is de gevel van nr. 1 onlangs nieuw bepleisterd. Het was, zo is mij verteld, het pand waar de ouders van mijn moeder woonden. Perec beschrijft vanaf nr. 1 alle huizen die hij ziet en komt dus ook bij nr. 24 (het huis waar ik eens woonde). Het opschrift Coiffure Dames is nog niet helemaal uitgewist (de kapsalon was die van mijn moeder). Ik ben niet naar binnen gegaan.
Nu ik alleen aanhaal wat Perec schrijft over de nrs. 1 en 24 komt zijn wijze van schrijven niet tot zijn recht. De geciteerde opmerkingen zitten, bijna terloops, in de volledige tekst opgesloten. De tekst is exemplarisch, schrijft Hofstede, voor het procedé waarmee Perec de werkelijkheid vormgeeft. Door het schrijven in het keurslijf van zelfopgelegde vormbeperkingen te dwingen formuleert hij zijn persoonlijke relatie tot wat hij schrijft op een versleutelde cryptische manier.
Maar ik heb de aanhalingen over nr. 24 nodig om Van Montfrans en Hofstede te kunnen citeren. Van Montfrans over het nog niet helemaal uigewiste opschrift Coiffure Dames: Het is een treffend beeld van een verleden waarvan de deur in het slot is gevallen, maar misschien tijdens en door het schrijven toch op een heel kleine kier is gezet. Hofstede wijst erop dat je ne suis pas rentré niet alleen betekent ik ben niet naar binnen gegaan, maar ook: ik ben niet thuisgekomen. Het bij Perec alomtegenwoordige thema van afwezigheid en gemis klinkt door in het oude poëtische beeld van het kind dat nooit de weg naar huis weervindt.
Het schrijven in het keurslijf van zelfopgelegde vormbeperkingen. Dat is op verregaande wijze gebeurd in de roman La Disparition uit 1969, door Guido van de Wiel veertig jaar na verschijnen in het Nederlands vertaald met de titel ’t Manco. In deze roman ontbreekt de letter e en dat kost in het Nederlands nog meer hoofdbrekens dan in het Frans. Wat misschien is begonnen als spel, kort voor het schrijven van de roman was Perec lid geworden van OuLiPo, een groep schrijvers die vormbeperkingen of contraintes uitproberen, is in de handen van een virtuoos schrijver als Perec uitgegroeid tot een boeiende en spannende roman waaraan ik veel leesplezier heb beleefd. Maar dan moet je wel de tijd nemen en ook de toelichtingen van de vertaler downloaden. Op de website nrc.tv is ook een boekbespreking van Pieter Steinz te vinden, die ’t Manco één van de spectaculairste romans uit de wereldliteratuur noemt en een volstrekt originele Holocaustroman. Over dat aspect hierna meer.
Acte de Disparition | De vertaling van La Disparition |
De titel van het boek, La Disparition, de verdwijning, is al een aanwijzing. Cyrla Perec is op 11 februari 1943 in Drancy op transport gesteld, naar Auschwitz, maar haar verdere lot is onbekend gebleven. In een Acte de Disparition is 11 februari 1943 als haar datum van overlijden aangemerkt. La telt twee letters en Disparition elf letters: ook daarin een verwijzing naar 11 februari. Dit is niet vergezocht want getallensymboliek, wie denkt hier niet aan de kabbala, komt in het werk van Perec regelmatig voor. En wie de vorige column over Perec heeft gelezen, weet al dat de letter e voor Perec een specifieke betekenis heeft. In´t Manco, merkt Van de Wiel op, krijgt de e de hoofdrol, juist doordat deze letter afwezig is.
In W of de jeugdherinnering staat een passage die laat zien wat het gemis en de afwezigheid van zijn moeder voor Perec betekent:
Het is om zulke passages verstandig eerst W of de jeugdherinnering te lezen. Als je daarna ’t Manco leest, zie je sneller het onderliggende thema, de verdwijning van de moeder en de uitmoording van het Joodse volk. Al lezende ontdek je dat de personen in het boek tot een clan behoren waarop om een niet meer bekende reden een vloek rust. Door hun afstamming zijn ze anders dan anderen. Er is een manco, een gemis, dat ze niet kennen, alleen maar bevroeden. Dat gegeven biedt Perec de mogelijkheid het onderliggende voor hem zo pijnlijke thema niet rechtstreeks te benoemen en te duiden maar slechts op gepaste afstand te benaderen. Toch staan er in het boek ook meer directe verwijzingen die de lezer op het spoor zetten van wat Perec probeert te zeggen. Zo hebben de leden van de clan een e op hun onderarm en noemt Perec op een enkele plaats expliciet het Joodse volk, Drancy en Auschwitz.
’t Manco is waarlijk een literaire zoektocht. Niet alleen een zoektocht, waarin Perec het onzegbare toch zegbaar weet te maken, maar ook een literaire zoektocht omdat Perec op veel plaatsen gebruik maakt van teksten van andere schrijvers, zoals van Kafka (De gedaanteverwisseling) en van Thomas Mann (De uitverkorene). Gedichten worden herschreven zonder letter e. Voor Guido van de Wiel een lastig karwei dat hij vrijmoedig heeft opgelost door in zijn vertaling geen Franse maar Nederlandse gedichten te gebruiken, van Marsman en van Nijhoff maar ook van Neeltje Maria Min. Mijn moeder is mijn naam vergeten wordt in de e-loze roman Voor mama is mijn naam onvindbaar.
In W of de jeugdherinnering schrijft Perec: mijn moeder heeft geen graf. Toen ik dit las, dacht ik aan Paul Celan. Ook bij Celan vind je de nodige verwijzingen naar andere schrijvers, onder wie Kafka, en ook in de gedichten van Celan, ik schreef daar eerder over, is sprake van veelzeggend verzwijgen. Maar waar ik vooral aan dacht is wat Celan over zijn gedicht Todesfuge heeft gezegd: auch meine Mutter hat nur dieses Grab.