Imre Kertész, geboren in 1929 in Boedapest, heeft het nodige met Appelfeld gemeen. Allebei hebben zij als enig kind uit een geassimileerd gezin de sjoa overleefd, allebei zijn ze schrijver geworden met als drijfveer hun jeugdjaren vóór en vooral tijdens de sjoa.
In 1944 is de vader van Kertész, László Kertész (de familienaam luidde oorspronkelijk Klein), in de kampen verdwenen. Enige tijd daarna is ook Kertész opgepakt en naar Auschwitz op transport gesteld. Na enkele dagen is Kertész doorgestuurd naar Buchenwald en daarna naar het werkkamp Zeitl. Doodziek teruggebracht naar Buchenwald, is hij daar door de Russen bevrijd. Uiteindelijk wist hij Boedapest weer te bereiken. Geïnspireerd door wat er tijdens de sjoa met hem is gebeurd, heeft Kertész eerst Onbepaald door het lot (1975) geschreven en daarna onder andere nog Het fiasco (1988) en Kaddisj voor een niet geboren kind (1990). Wie geïnteresseerd is in het denken van Kertész, wijs ik op Dagboek van een galeislaaf (1992), Ik, de ander (1997), De verbannen taal (2004) en vooral Dossier K, een onderzoek, dat uit 2006 dateert en in 2007 bij De Bezige Bij in het Nederlands is uitgekomen.
Kertész, die in 2002 de Nobelprijs voor literatuur kreeg, heeft over het schrijven van zijn eerste werk, Onbepaald door het lot, ongeveer dertien jaar gedaan en het heeft hem daarna nog enkele jaren gekost om in Hongarije een uitgever te vinden. Over het ontstaan van deze roman vinden we veel terug in Dagboek van een galeislaaf en in Dossier K.
Het bijzondere van Onbepaald door het lot is dat het verhaal is geschreven vanuit het beleven en de gedachtewereld van een vijftienjarige jongen en zo voor de lezer, die weet wat er tijdens de sjoa is gebeurd, indringend weerspiegelt wat Kertész in die jaren heeft meegemaakt. Daarover is Kertész in zijn boeken steeds blijven nadenken en ook in zijn andere boeken komt hij telkens weer terug op wat hij samenvattend Auschwitz noemt. Hoe autobiografisch is Onbepaald door het lot?
Iets is of een roman of een autobiografie en uiteindelijk lijkt een romanfiguur waarschijnlijk meer op degene die de roman schreef dan op degene die die dingen beleefde, schrijft Kertész in Dossier K. Dossier K. heeft als ondertitel Een onderzoek en het boek heeft de vorm van een interview. De interviewer stelt de vraag of de in Onbepaald door het lot beschreven eerste indruk van Auschwitz fictie of werkelijkheid is en Kertész antwoordt: de meest authentieke werkelijkheid, die de structuur van de fictie uitstekend diende. Een interessant antwoord omdat het laat zien dat, ook als het gaat om authentieke werkelijkheid, deze moet passen in de structuur van het verhaal. In Dossier K. geeft Kertész een voorbeeld van een weggelaten scène die niet paste in de structuur van de roman. Toen de jonge Kertész in Boedapest door gendarmes werd opgepakt, verkeerden deze gendarmes in een moordlustige stemming, maar het vermelden daarvan kwam niet goed uit, omdat Kertész in dat stadium van de roman wilde laten zien hoe onwetend zijn hoofdpersoon nog was van wat hem in Duitsland te wachten stond.
Het aan het eind van de roman weergegeven en voor het duiden van de roman cruciale gesprek met twee buren (na de terugkomst in Boedapest) is fictie, is een constructie, ingelast om te beschrijven hoe de hoofdpersoon had ervaren wat er was gebeurd. Ook daarover is Kertész duidelijk. Ik heb Onbepaald door het lot nooit een holocaustroman genoemd, zoals anderen, schrijft hij in Dossier K., want datgene wat holocaust genoemd wordt kan niet in een roman worden gevat. Ik schreef over een toestand en ofschoon de roman de onuitsprekelijke ervaring tot menselijke beleving probeert om te vormen, hielden me toch in de eerste plaats de ethische gevolgen van beleven en overleven bezig.
Ook bij Kertész gaat het daarbij om wat Appelfeld heeft genoemd ‘the naked Jewishness’. In de door Kertész geschreven fictie is de assimilatie van vóór de sjoa sterk aangezet. Zo lezen we in Onbepaald door het lot dat in het gezin van de hoofdpersoon varkensvlees werd gegeten (alleen een nog orthodoxe oom sloeg dit af). En als het in het kamp vrijdagavond is en een rabbijn gebeden zegt, hoort de hoofdpersoon een eigenaardig gemompel en vraagt hij zich af wat er aan de hand is. Tijdens de executie van ontsnapte maar weer opgepakte gevangenen, begrijpt hij niettemin (zelfs ik) dat er kaddisj wordt gezegd. En er wordt aan toegevoegd: op dat moment speet het me voor de eerste keer in mijn leven dat ik niet religieus was opgevoed.
Uit Dossier K. weten we nu iets meer over het gezin waaruit Kertész afkomstig is. Bij de grootvader kwam nog geen varkensvlees op tafel, al ging ook hij volgens Kertész maar een doodenkele keer naar de synagoge. De nog meer geassimileerde vader heeft Kertész toch nog bar mitswa laten worden bij rabbijn Izsák Schmelczer (tegen betaling van een gans). In De verbannen taal vertelt Kertész bij een bezoek aan een synagoge dat hij tijdens zijn schooltijd voor het laatst in een synagoge was geweest. Ik leid uit dit alles af dat Kertész vanuit zijn jeugdjaren meer weet moet hebben gehad van de Joodse gebruiken dan de hoofdpersoon uit Onbepaald door het lot. Maar veel zal zijn kennis toch niet om het lijf hebben gehad en Kertész zal het zoveel mogelijk weg hebben gelaten om des te scherper te kunnen aangeven dat hij (en de geassimileerde Joden in het algemeen) om geen enkele andere reden dan hun Jood-zijn in de verschrikking van de sjoa terecht zijn gekomen. Het is een centraal thema in het werk van Kertész.
Kertész noemt zich Jood op bevel. Hij is een mens die toevallig Jood is. Maar omdat ik een Jood ben, heb ik een heel bijzondere ervaring gehad, en wel de meest absolute ervaring die denkbaar is van overgeleverd zijn aan het totalitarisme, aldus Kertész in Dagboek van een galeislaaf. Ook in Dossier K. vinden we dit terug. Ik was Jood geworden door de Holocaust. Die notie maakt het Kertész mogelijk de rassenwaan van het Derde Rijk in zijn meest elementaire vorm bloot te leggen.