Mijn eerste column over Berliner Kindheit um neunzehnhundert, het zo bijzondere boek van Walter Benjamin, beëindigde ik met de opvatting van Hannah Arendt dat Proust en Kafka Benjamin het meest na stonden. De groeten van meneer onhandig, Ungeschickt läst grüssen typeert, meent Arendt, Benjamin maar ook Proust en Kafka.
Benjamin vertaalde twee delen van A la recherche du temps perdu in het Duits, samen met zijn vriend Franz Hessel. Benjamin had zich diepgaand in het werk van Proust ingeleefd. Een recensent sprak zelfs van der deutsche Proust. In 1929 schreef Benjamin het essay Zum Bilde Proust. En daarin komen enkele passages voor die Benjamin nog voor ogen zullen hebben gestaan toen hij enkele jaren later over zijn kinderjaren schreef. Ik citeer:
(…)
An jedem Morgen halten wir, erwacht, meist schwach und lose, nur an ein paar Fransen den Teppich des gelebten Daseins, wie Vergessen ihn uns gewoben hat, in Händen.
(…)
Gewiss treten die meisten Erinnerungen, nach denen wir forschen, als Gesichtsbilder vor uns hin. Und auch die freisteigenden Gebilde der mémoire involontaire sind noch zum guten Teil isolierte, nur rätselhaft präsente Gesichtsbilder.
Benjamin was zich zeer wel bewust van de invloed die Proust had op het boek over zijn Berlijnse kinderjaren. In Berliner Chronik geeft hij zich daar uitdrukkelijk en met zoveel woorden rekenschap van en in zijn Berliner Kindheit um neunzehnhundert graaft hij net als Proust steeds dieper in zijn herinneringen om de beelden van die kinderjaren naar boven te halen.
In het verhaal De mummerellen, zoals opgenomen in de Nederlandse vertaling van Berliner Kindheit um neunzehnhundert, vertelt Benjamin hoe hij zich als kind nooit kon vereenzelvigen met zijn eigen beeld en daarom radeloos werd bij de fotograaf. Zoals toen een foto van hem werd genomen voor een grof gepenseeld alpenlandschap. Maar, schrijft Benjamin, het gedwongen lachje om de lippen van de kleine alpenbewoner doet nog niet zo treurig aan als de blik die me van het kindergezicht, dat in de schaduw van een kamerpalm ligt, aanstaart. Hij is afkomstig uit een van de vele ateliers die met hun taboeretjes en statieven, gobelins en schildersezels iets van een boudoir en van een folterkamer hebben. Ik sta blootshoofds; in mijn linkerhand een enorme sombrero die ik met bestudeerde zwierigheid laat hangen.
De foto van Benjamin (en zijn broer) in een alpenlandschap, genomen omstreeks 1900, bestaat echt. De foto van een kind met in zijn linkerhand een enorme sombrero ook. Die foto is echter niet van Benjamin maar van een kleine Franz Kafka met wie Benjamin, in mijn linkerhand een enorme sombrero, zich vereenzelvigt.
Ook in het essay van Benjamin over Kafka wordt de kinderfoto van Kafka uitvoerig beschreven. Zelden, schrijft Benjamin in zijn essay, is de ‘arme, korte kindertijd’ aangrijpender in beeld gebracht. (…) Onmetelijk treurige ogen beheersen het voor hen geschapen landschap, waar de schelp van een groot oor in probeert door te dringen.
In het verhaal Het naaikistje komt eveneens een herkenbare verwijzing naar Kafka voor. Het zou Benjamin niet verbaasd hebben, staat daar, wanneer er tussen al die garenklosjes een had gelegen die praten kon, het klosje Odradek, dat ik bijna dertig jaar later leerde kennen.
Het klosje Odradek is afkomstig uit een kort verhaal van Kafka, De zorgen van een huisvader. Het staat in Een plattelandsdokter. Ook aan dit verhaal besteedt Benjamin uitvoerig aandacht in zijn essay over Kafka. Odradek noemt hij de zonderlingste bastaard welke de voorwereld bij Kafka samen met de schuld ter wereld heeft gebracht.
In de Fassung letzter Hand, de door Benjamin herziene versie van Berliner Kindheit um neunzehnhundert (het essay over Kafka was intussen geschreven) zijn de verhalen De mummerellen en Het naaikistje gehandhaafd, maar in verkorte vorm en zonder de reminiscenties aan Kafka. Maar daarmee is Kafka nog niet uit het zicht geraakt. Odradek is ook verbonden met Het bochelmannetje, het verhaal dat de Berlijnse herinneringen afsluit. Ik heb daaruit in mijn vorige column uitvoerig geciteerd. Wie de centrale betekenis van dat verhaal tot zich wil laten doordringen, moet naast het essay van Benjamin over Kafka ook het essay van Hannah Arendt over Benjamin lezen, waarin Arendt terecht schrijft: Er brauchte nicht Kafka zu lesen, um wie Kafka zu denken.
Het indringende essay van Benjamin over Kafka dateert uit 1934. Benjamin schreef toen:
Ten slotte. Vorige keer schreef ik dat van de plaatsen waar Benjamin zijn kinderjaren doorbracht in het huidige Berlijn maar weinig is terug te vinden. Er is nog wel een gedenkplaat aan het laatste huis, Prinzregentenstrasse 66, Berlin-Wilmersdorf, waar Benjamin heeft gewoond.
(Wikipedia commons)
In het nieuwe boek van Wim de Wagt, De kunst van het herinneren, lees ik nu dat Daniel Libeskind portretten van enkele beroemde Berlijners bestudeerde voordat hij het Joods Museum in Berlijn ontwierp. Onder hen Walter Benjamin. Ik zocht het op in Breaking ground, de adventures in life and architecture van Libeskind. En inderdaad:
Eerder in Breaking ground noemt Libeskind Einbahnstrasse van Benjamin zijn favoriete boek over Berlijn. Ik weet niet of hij ook diens Berliner Kindheit um neunzehnhundert kende toen hij zijn museum ontwierp. Dat zou wel goed geweest zijn. Hoe dan ook, toch nog een glimp van Benjamin in het Berlijn van vandaag.