“Lange tijd stond K. stil op de houten brug, die van de grote weg naar het dorp leidde, en keek omhoog in de schijnbare leegte.” K. zoekt vervolgens een onderkomen voor de nacht in de herberg van het dorp, waar men ten zeerste verrast is door de late gast.
“Op de stenen brug vlak voor de eerste huizen van W. bleef ik lang staan (…) en keek in de nu alles omringende duisternis.” Ook deze wandelaar bereikt een herberg, de Engelwirt. Daar neemt men de gast, die op het inschrijfformulier een Engels adres en onder beroep ‘buitenlandcorrespondent’ invult, met afkeuring op. Wat zou zo iemand in W. te zoeken hebben?
K., het zal de oplettende lezer niet zijn ontgaan, is de landmeter uit Het slot van Franz Kafka. De wandelaar in het tweede citaat bereikt het plaatsje W. eveneens via een brug en als de duisternis is gevallen. Die wandelaar is de verteller in Il ritorno in patria, het laatste verhaal uit Duizelingen (Schwindel, Gefühle) van W.G. Sebald. Ik vond aanleiding om dat verhaal nog eens na te lezen door het artikel van Joris van Casteren in de Volkskrant van 22 oktober. Bovendien eindigt het verhaal met de Apocalyps die Sebald laat plaatsvinden in 2013. “Ich weiss natürlich nicht,” zei hij hierover, “was 2013 bringen wird, aber es ist nicht sicher, ob wir individuell und kollektiv noch so lange durchhalten.” Het geldt in ieder geval voor Sebald die 2013 helaas niet heeft gehaald.
Het plaatsje W. staat voor Wertach, de geboorteplaats van Sebald, gelegen in de Zuid-Duitse streek Allgaü, vlakbij de Oostenrijkse grens. Joris van Casteren, een liefhebber van Sebald, is naar Wertach afgereisd op zoek naar sporen van Sebald. Zo gaat hij naar de Engelwirt en naar het huis van de Seefelders, waar Sebald is geboren en waarop afbeeldingen zijn aangebracht van de schilder Josef Hengge. Die afbeeldingen, schrijft Sebald in Il ritorno in patria, vond hij als kind zeer verontrustend en angstaanjagend. Van Casteren ontmoet Heinrich Seefelder die zich Sebald nog herinnert maar Van Casteren aanraadt die schrijver maar te vergeten want “zo belangrijk was hij nu ook weer niet”. Nee, dan de schilder Hengge. Van Seefelder krijgt Van Casteren een kopie van een geschriftje waarin Hengge onder meer zijn ontmoetingen met Hitler beschrijft, die wel een schilderij van hem had willen bezitten, ‘iets met Fahnenträger in Lederhosen’. Hengge maakt een schets en stuurt deze op maar ‘hoort er tot zijn verdriet nooit meer iets van’. Dit had Sebald moeten weten, schrijft Van Casteren. Het past in ieder geval in het beeld dat Sebald van zijn geboorteplaats heeft geschetst.
Van Casteren is met de auto naar Wertach gegaan. Voor een liefhebber van Sebald kan dat eigenlijk niet. Sebald zelf heeft in 1987 niet voor niets vanuit Innsbruck eerst de bus genomen tot de Oostenrijks-Duitse grens waarna hij te voet verder is gegaan. In een interview zei hij: “Das Herumgehen zu Fuss in der Landschaft ist eine Form der Aneignung der Vergangenheit, die es einem am ehesten ermöglicht, etwas zu sehen. Ganz gleich, wie man sonst reist, mit dem Flugzeug oder dem Auto, es geht einfach zu schnell (…).”
De wandeling die Sebald in 1987 heeft gemaakt heet tegenwoordig de Sebaldweg. Op de internetpagina van het plaatsje Wertach is deze weg als toeristische bijzonderheid vermeld. Voor wie te voet naar Wertach wil gaan, is de wandelroute uitvoerig beschreven op een speciaal aan Sebald gewijde website.
Voor Sebald is wandelen meer dan een sportieve ontspanning. Hij wil, zoals hij het in een ander interview noemt, “begreifen, was das Land für eine Geschichte hat.”
In zijn boeken is Sebald bijna altijd onderweg, met de trein of per voet. Zijn associaties met het landschap en met andere schrijvers, die hij, direct of indirect, in zijn bespiegelingen verwerkt, gelardeerd met zwart-wit foto’s, maken hem tot een eigenzinnig chroniqueur van het Europa van de vorige eeuw.
De vraag rijst waarom Sebald in het verhaal Il ritorno in patria reminiscenties aan Het slot van Kafka inbouwt, ook als men in aanmerking neemt dat Sebald in zijn boeken Kafka herhaaldelijk noemt en citeert. Sebald ging immers nog eenmaal terug naar zijn geboorteplaats, K. echter kwam aan in een hem vreemd dorp op zoek naar werk als landmeter. Maar wie de levensgeschiedenis en de boeken van Sebald kent, verbaast zich hierover toch niet. In Wertach was Sebald ruim dertig jaar niet meer geweest en toen hij daar laat op de dag aankwam, was het dorp hem, schrijft hij met zoveel woorden, “vreemder dan welk ander dorp ook.”
Sebald is 18 mei 1944 geboren. In 1967 schreef hij aan Theodor W. Adorno: “Geboren und katholisch erzogen wurde ich in einem Dorf in den bayerischen Alpen. Viel später studierte ich dann deutsche und englische Literatur an den Universitäten Freiburg und Fribourg. Seit letztem Oktober arbeite ich für die University of Manchester als Assistent im Department of German. Noch bin ich nicht dreiundzwanzig.” De twee aspecten van zijn levensloop in een notendop.
Sebald is dus nog tijdens de oorlog in Beieren geboren. Zijn vader, Georg Sebald, was beroepsmilitair en, hoewel geen lid van de NSDAP, greep hij de oorlog aan om hogerop te komen. Georg Sebald heeft als officier van de Wehrmacht in het oosten gevochten en de slag om Stalingrad meegemaakt. Na de oorlog trad hij toe tot de Bundeswehr. In een plaatsje als Wertach en binnen de familie Sebald werd gezwegen over wat tijdens de oorlog was gebeurd. De jonge Sebald verzette zich daartegen wat tot een uiterst moeizame relatie met zijn vader heeft geleid. Sebald, het blijkt uit de brief aan Adorno, ontworstelde zich al op jonge leeftijd aan zijn milieu en vond, nog geen 22 jaar oud, een baan in Manchester. In 1970 ging hij werken aan de University of East England, waar hij in 1998 tot hoogleraar Europese literatuur werd benoemd.
De personen die Sebald in zijn boeken ontmoet, om te beginnen in De emigrés (Die Ausgewanderten), zijn allen, net als hijzelf, door de geschiedenis uit hun geboorteplaats verdreven. Ik schrijf met opzet ‘ontmoet’ want zo construeert Sebald zijn verhalen waardoor hij tegelijk afstand neemt en zichzelf onderdeel maakt van het verhaal. Nogmaals een citaat uit een interview:
De emigrés die de expat Sebald in zijn verhalen ontmoet, zijn vaak Joden. Door de eigen geschiedenis voelt Sebald zich emotioneel met hen verbonden, maar hij weet tegelijk dat hij ook afstand moet houden. Hij vraagt zich af: “Darf man mit dem Unglück anderer zu Markte gehen?” En niet voor niets luidt de titel van de gebundelde interviews “Auf ungeheuer dünnem Eis”. Die afstand creëert Sebald door wat hij heeft genoemd ‘periscopisch vertellen’. De verhalen van de emigrés zijn door de filter van de schrijver en de verteller gegaan. Al geeft Sebald toe: “Man geht selbst dann noch auf Eis, wenn man mit den Überlebenden ausführlich spricht, sich erzählen lässt.”
December 2001 is Sebald dodelijk verongelukt. Na een hartstilstand botste hij met zijn auto frontaal op een tankwagen. Februari van dat jaar was zijn boek Austerlitz verschenen, waarin de verteller meer dan in de eerdere verhalen terugtreedt om, zoals Uwe Schütte schrijft, “dem von der Gewaltgeschichte gezeichneten Opfer respektvoll Platz zu machen.” Over dat belangrijke boek volgende keer.
W.G. Sebald
Duizelingen, De emigrés en Austerlitz zijn in Nederlandse vertaling verschenen bij De Bezige Bij.
Verder heb ik vooral gebruik gemaakt van het boek W.G. Sebald, Einführung in Leben und Werk, van Uwe Schütte, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 2011, en W.G. Sebald, Auf ungeheuer dünnem Eis, Gespräche 1971 bis 2001, Fischer Verlag, Frankfurt am Main 2011.