Kort vóór 9 november 1938 kwam de toen bijna 18-jarige Paul Celan met de trein door Berlijn. Hij was onderweg naar Tours waar hij medicijnen ging studeren. Juli 1939 ging Celan terug naar Czernowitz. Na de Sjoa, in 1948, is Celan naar Parijs gegaan, waar hij tot zijn dood heeft gewoond. In zijn gedicht La Contrascarpe uit 1962 komen de volgende regels voor:
Über Krakau bist du gekommen, am Anhalter Bahnhof floss deinen Blicken ein Rauch zu, der war schon von morgen. |
Via Krakau ben je gekomen, op Anhalter Bahnhof stroomde er rook over je blik die al van morgen was. |
Deze regels, die mij bij lezing steeds opnieuw raken, verbinden de treinreis van Celan en de Kristalnacht met elkaar. Het gedicht eindigt met het woord Kristall, een verwijzing naar het eerste gedicht met die titel dat Celan schreef nadat hij zich in Parijs had gevestigd. Aan de Place de la Contrascarpe liggen veel cafés waaronder Chope, enige tijd het stamcafé van Celan. De Place de la Contrascarpe was bovendien een ontmoetingsplek van daklozen en vreemdelingen. Van het gevoel slechts een dakloze en een vreemdeling te zijn, heeft Celan zich niet kunnen losmaken.
Celan: ik heb nooit één regel geschreven die niet met mijn bestaan te maken had. Het gedicht La Contrascarpe is daarvan een voorbeeld. Celan lezen vraagt daarom kennis van autobiografische gegevens. Het is niet anders. Het is echter de moeite waard. Er is een biografie van de jeugd van Celan van de hand van Israel Chalfen en een meer volledige biografie van de hand van John Felstiner. Maar beide boeken dateren al weer van enige tijd terug. Vorig jaar is bij Verlag J.B. Metzler het Celan Handbuch, Leben-Werk-Wirkung, verschenen dat veel informatie geeft. Een indringende kijk op het leven van Celan geven de briefwisselingen die in de loop van de tijd zijn gepubliceerd, in 2008 eindelijk ook de briefwisseling tussen Ingeborg Bachmann en Paul Celan onder de titel Herzzeit. Hieraan en aan de eerder verschenen briefwisselingen met Gisèle Lestrange, Nelly Sachs en Ilana Shmueli hoop ik in volgende columns aandacht te besteden.
Celan lezen vraagt echter nog meer inspanning omdat in zijn gedichten vaak, indirect, wordt verwezen naar schrijvers uit het verleden en uit hun werken wordt geciteerd. Het geldt al voor zijn meest bekende gedicht Todesfuge uit 1945, dat ik het liefst helemaal zou willen aanhalen. Maar het is vrij lang en gemakkelijk te vinden. Daarom hier slechts de begin- en eindregels (in vertaling):
we drinken haar ‘s middags en ’s morgens we drinken haar ’s nachts
we drinken en drinken
we graven een graf in de luchten daar lig je niet krap
je goudgele haar Margarete
je asgrauwe haar Sullamith
De beide namen verwijzen naar belangrijke werken uit de Duitse en Joodse literatuur. Margarete grijpt terug op de Faust van Goethe en Sullamith herinnert aan het Hooglied. Er zijn in Todesfuge nog veel meer verwijzingen en citaten aan te wijzen. Ook is er op gewezen dat in het Hebreeuws de medeklinkers van Sullamith dezelfde zijn als in sjalom en dat de moeder van Celan de naam Friede(rike) droeg. Celan zelf heeft de Todesfuge een grafmonument genoemd en geschreven: auch meine Mutter hat nur dieses Grab.
Het lezen van Celan vraagt dus de nodige kennis. Maar, is wel gezegd, je wordt er erudieter van. Todesfuge is betrekkelijk toegankelijk. Met latere gedichten is dat vaak minder het geval. Celan heeft in zijn latere gedichten, vooral na 1955, willen verwoorden wat niet te zeggen viel. Bij Celan gaat het niet om dichtung nach Auschwitz sondern von Auschwitz her. Celan geeft, ik citeer Ton Naaijkens, in zijn poëzie uitdrukking aan uiterste ontzetting: niet door deze bloot te leggen maar door haar al sprekende steeds veelzeggender te verzwijgen. Deze wijze van werken, hier nog slechts kort aangeduid met veelzeggend verzwijgen, maakt het lezen van met name het latere werk van Celan er evenmin gemakkelijker op.
In Nederland zijn de gedichten van Celan in een prachtige uitgave verkrijgbaar, met naast elkaar de oorspronkelijke en de vertaalde teksten en met een uitvoerig en verhelderend nawoord van de vertaler, Ton Naaijkens. Niettemin lijkt de kennis van Celan, ook in Joodse kringen, beperkt. Dat is jammer. De gedichten van Celan zijn opgenomen in de canon van belangrijkste Joodse literatuur, waarover ik in mijn column van 17 januari jl. schreef. Zij zijn te beschouwen, ik citeer nogmaals Ton Naaijkens, als een monument voor wat de mens in de twintigste eeuw is overkomen.