Weinigen zullen weten dat Harry Mulisch ook een boekje over Israël heeft geschreven, met de titel Israël is zelf een mens, in 1969 door Bert Bakker uitgegeven. Mulisch beschrijft daarin enkele tochten die hij door Israël maakt. Israël is zelf een mens concludeert hij, als hij naar het meer van Tiberias gaat en zijn reis vervolgt langs de Jordaan, die het meer van Tiberias verbindt met haar helse tegendeel: de Dode Zee. (...) Het lieflijkste meer op aarde verbonden met het afgrijselijkste door een rivier, waarin de god wordt gedoopt: dat is een mens.
Ik heb, om de aandacht te trekken, de lezer op het verkeerde been gezet. De uitgave bevat inderdaad de beschrijving van enkele tochten die Mulisch door Israël maakt maar deze zijn letterlijk afkomstig uit zijn boek De zaak 40/61, de rapportage die hij schreef naar aanleiding van het proces Eichmann. De vraag is waarom dit boekje ooit is uitgegeven want losgeweekt uit het boek over Eichmann zijn het weinig verrassende notities over het Israël van vóór 1967. De geciteerde passage tekent de schrijver Harry Mulisch natuurlijk wel.
Nu Mulisch is overleden, heb ik De zaak 40/61 nog eens herlezen. Net als Hannah Arendt besloot Mulisch om als verslaggever naar Israël te gaan. In essentie wijkt zijn mening over Eichmann niet af van die van Hannah Arendt. Mulisch noemt Eichmann de machine die voor alles gebruikt kan worden, omdat hij bevelen opvolgt zonder daaraan te twijfelen. Zonder daarover na te denken, zou Hannah Arendt zeggen.
Maar daarom herlas ik Mulisch niet. De aanleiding was de aan de begrafenis van Mulisch voorafgaande bijeenkomst in de Stadsschouwburg van Amsterdam die op de televisie te volgen was. De kist, zei de verslaggever, was een traditioneel Joodse kist van vurenhout. En bij het overbrengen van de kist naar de Stadsschouwburg werd deze voorafgegaan door een klezmerband. Tijdens de herdenkingsdienst, maar het kan ook een andere uitzending zijn geweest, hoorde ik bovendien zeggen dat Mulisch steeds meer een fascinatie voor de Joodse cultuur had ontwikkeld.
Ik keek ervan op. Zeker, de Tweede Wereldoorlog is het onderwerp van zijn werk. En algemeen bekend is dat Mulisch een Joodse moeder had en een uit Oostenrijk afkomstige vader die tijdens de oorlog met de Duitsers had gecollaboreerd. In zijn werkkamer hangen aan de ene wand de medailles en sabel van zijn vader en aan de andere wand de gele jodenster die zijn moeder heeft moeten dragen. Daar zijn foto’s van. Die beladen achtergrond maakt het begrijpelijk dat Mulisch, toen hij in de krant las dat Eichmann in Israël zou worden berecht, moet hebben uitgeroepen: Dat is het! en hij spoedde zich naar H.A. Lunshof, de hoofdredacteur van Elseviers Weekblad om zich als verslaggever aan te melden. Mulisch heeft tijdens het proces de gruwelijke verhalen van de getuigen aangehoord en dat alles heeft hem diep geraakt. De zaak Eichmann heeft meer met mij te maken dan ik zelf weet, concludeert hij.
Dat ook Israël met Mulisch te maken had, valt uit zijn boek niet op te maken. Een journalist vraagt hem met zoveel woorden of hij als halfjood hier in Israël veel herkent. Mulisch antwoordt dat hij door zijn arische vader is opgevoed en gaat niet nader op de vraag van de journalist in. Bovendien zijn er de nodige passages waarin, zo lijkt het, Mulisch zich schaart onder de wij tegenover de Joden. Maar laten we voorzichtig zijn, Israël was niet het centrale thema. Wel de Jodenvervolging. Het laatste hoofdstuk van De zaak 40/61 gaat over zijn bezoek aan Auschwitz-Birkenau, de eenzaamste plek op aarde, alleen door zwijgen te beschrijven.
Mulisch heeft na het proces Eichmann lange tijd geen romans meer geschreven, kunnen schrijven is ook wel gezegd. Wel ander werk. In 1975 publiceerde hij Mijn getijdenboek 1927-1951, met veel autobiografische documenten, later aangevuld door Onno Blom voor de periode 1952-2002. Op de omslag een foto van zijn moeder, Alice Schwarz, met op haar schoot de kleine Mulisch.
De foto moet omstreeks 1930 zijn genomen. Alice Schwartz was toen ongeveer 22 jaar. Opvallend is dat de foto drie keer is afgedrukt, op de omslag maar ook twee keer in het boek zelf. Ik heb lang naar deze ontroerende foto gekeken.
Ook het getijdenboek uit 1975 las ik om na te gaan of er toch meer te vinden is over de persoonlijke beleving van zijn Joodse achtergrond. Mulisch begint het getijdenboek met de geschiedenis van zijn Joodse voorouders maar persoonlijke opmerkingen over een Joodse kant ontbreken grotendeels. Hij lijkt er niet veel van te hebben meegekregen. In het getijdenboek valt meer te lezen over zijn vader en diens karakter dan over zijn moeder. Dat is in zoverre niet onbegrijpelijk omdat Mulisch, nadat zijn ouders in 1936 uit elkaar waren gegaan, bij zijn vader is gebleven. En daarna, schrijft hij, speelde de huishoudster Frieda een veel grotere rol in het dagelijks leven. Toch ging hij wekelijks naar zijn moeder toen het haar niet langer toegestaan was Amsterdam te verlaten. Hij zocht haar op tijdens haar werk voor de Joodse Raad. Dit alles wordt vermeld, maar verder vond ik in het getijdenboek uit 1975 nauwelijks aanwijzingen dat Joodse tradities en Joodse cultuur in het leven van de jonge Mulisch van belang zijn geweest. In 1951 is Alice Schwartz naar Californië verhuisd. De contacten zijn gebleven maar over de emotionele kant van de band met zijn moeder laat Mulisch zich in het getijdenboek niet of nauwelijks uit.
Mulisch kon tijdens het schrijven zijn vaders medailles en sabel en de gele jodenster van zijn moeder zien. Dat is het perspectief van waaruit hij schreef. Ook in zijn magnum opus De ontdekking van de hemel, waarin de moeder van Max Delius, Eva Weiss, in Auschwitz wordt omgebracht, verraden door de vader die na de oorlog daarvoor wordt berecht. Ook Max Delius gaat naar Auschwitz-Birkenau: Slachters en slachtoffers, iedereen was verdwenen – zijn vader evenzeer als zijn moeder: wat was hijzelf anders dan de personificatie van het kamp in zijn geheel? Tot het einde toe het centrale thema in het werk van Mulisch. Het gaat dan vooral over vragen van goed en fout, van schuld en onschuld, van dader en slachtoffer. Het is mijn overtuiging, zei Mulisch, dat de Tweede Wereldoorlog tot het einde der tijden een oriëntatiepunt zal blijven, - en in elk geval is dat te hopen.
Na deze te korte gang door het werk van Mulisch, lang niet alles heb ik gelezen, laat staan herlezen, kijk ik toch minder op van die vurenhouten kist. Wie aan zijn moeder kwam, raakte een gevoelige snaar, schrijft Onno Blom in het tweede deel van het getijdenboek en Mulisch moet die zin ongetwijfeld hebben gelezen en goedgekeurd. Een toekomstige biografie zal hier mogelijk meer zicht op geven.
April 1986 hield Mulisch een lezing, in het Duits, over Anne Frank, onder de titel Het meisje en de dood. Het was de openingstoespraak van de tentoonstelling Die Welt der Anne Frank in Berlijn. De mooie en respectvolle lezing is opgenomen in het boekje Aan het woord. Ik citeer het laatste gedeelte waarin Mulisch zegt: Maar ook de familie van mijn joodse moeder kwam uit Frankfurt, en die is ook vergast – niet mijn moeder, maar haar moeder, en die haar moeder, vijfentachtig jaar oud. Het ondraaglijkst in het achterhuis zijn een paar horizontale potloodstreepjes op het behang in een hoek, achter glas. Daaraan kan men zien, hoe Anne Frank en haar zuster gegroeid waren in die twee jaren, ten einde omgebracht te worden. Mijn overgrootmoeder werd in diezelfde jaren steeds kleiner.
En dan volgen de laatste zinnen waarin de vaak arrogant en zelfverzekerd genoemde Mulisch opmerkt: Waarom was dat eigenlijk allemaal? Ik weet er langzamerhand alles van, maar ik begrijp het steeds minder. Harry Mulisch is zelf een mens.