De betrekkelijk kleine uitgeverij Schokland geeft de serie Kritische klassieken uit en uitgeverij Cossee kent de serie Cossee Century. Het gaat vaak om boeken waaraan ik in deze columns al eens eerder aandacht heb besteed of die het waard zijn alsnog te worden besproken.
Uitgeverij Schokland stuurde mij haar laatste uitgave toe, het toneelstuk Andorra van Max Frisch (1911-1991), in de vertaling van Adriaan Morriën en met een uitvoerig nawoord van Ewout van der Knaap onder de titel Het theater als spiegel. Diens samenvatting van het toneelstuk neem ik hier over:
Over het toneelstuk werd, zo begrijp ik uit het nawoord, verschillend gedacht. Het werd als ‘model’ te weinig specifiek en te vrijblijvend beoordeeld. Niettemin is het in Duitsland op scholen nog steeds verplichte leesstof. Interessant is wat Van der Knaap meedeelt over de ontvangst in de Joodse gemeenschap. Uit een bespreking in het NIW van 1962 blijkt ‘dat in Joodse kringen het uitermate gevoelig ligt dat een personage omwille van het experiment, of, zoals Frisch het noemt: het model, tot Jood wordt gemaakt’. In Israël echter, schrijft Van der Knaap, werd het werk van Frisch ‘graag en veel gelezen en opgevoerd’. Frisch kreeg in 1965 de Jerusalem Prize for the Freedom of Man.
In de serie Kritische klassieken van uitgeverij Schokland is vorig jaar Een jeugd in Duitsland van Ernst Toller verschenen. Daarover schreef ik al eens een column. Aanleiding om aanvullend te wijzen op een interessant boekje dat al uit 1996 dateert maar waarop ik pas enige tijd geleden opmerkzaam werd gemaakt, Die Göttin und ihr Sozialist, geschreven door Christiane Grautoff.
Christiane Grautoff, geboren in 1917, was er steeds vroeg bij. Al op 13-jarige leeftijd speelde zij mee in toneelstukken onder regie van Max Reinhardt en kreeg zij een rol in de film naar het boek van Erich Kästner, Emil und die Detektive, weer een boek dat voor scholieren verplichte leesstof was, dit keer echter op de middelbare school die ik indertijd heb bezocht. Grautoff reisde met de Oriënt Express naar Constantinopel om de film Die Nacht der grossen Liebe te draaien. Niet lang daarna, in 1932, nog steeds 14 jaar oud, ontmoette zij de dan bijna veertigjarige Ernst Toller, die in het werkelijke leven haar grote liefde wordt en die zij in haar boek steeds ET noemt, waarbij ik niet aan de gelijknamige film dacht maar aan I.M., het boek van Connie Palmen. De niet-Joodse Grautoff stond aan de goede kant: ‘Alles, was ich von den Nazis sah, war roh, gewalttätig, und brutal’. Zij volgt Toller in het exil en in 1935 trouwen zij in Londen.
Trouwfoto Christiane Grautoff en ET
Het boek van Christiane Grautoff is vol liefde geschreven, al had zij het met haar ET niet gemakkelijk. Eine Jugend in Deutschland is in Amsterdam bij Querido verschenen en Fritz Landshoff heeft in zijn Erinnerungen eines Verlegers de ontmoeting tussen Toller en Grautoff beschreven en daaraan toegevoegd:
Telkens opnieuw raakte Toller ‘in den schwarzen Tunnel der Depression’, schrijft Grautoff in haar boek. Ook in Londen kon Toller niet aarden. Een gesprek dat Grautoff heeft opgetekend:
‘Bitte nicht! Du musst zu Hause bleiben!’
‘Zu Hause? Wo ist das?’, frug er erstaunt.
Het wordt Amerika, oktober 1936, met de boot, ‘immer weiter fort von Europa’. In Amerika ging het met Toller eerst wat beter maar na enige tijd viel hij terug in zijn depressies en 22 mei 1939 maakte hij in New York een eind aan zijn leven. ‘Zwischenmenschlichen Beziehungen zerbrechen, ich bin ausserstande anderen zu helfen, wie ich das in guten Zeiten zu tun versuchte. Die Unsicherheit meiner gesamten Existenz wächst. All dies lässt mich schier verzweifeln’, noteerde hij. Zijn dood was een schok voor allen die aan de goede kant stonden en van hem hielden, schreef ik in mijn eerdere column over Toller. Voor Christiane Grautoff in de eerste plaats.
En dan nu de serie Cossee Century waarin onder meer al verschenen Alleen in Berlijn van Hans Fallada, Mendelssohn op het dak van Jiri Weil en De strijd om sergeant Grisja van Arnold Zweig. En nu is vorige maand een ander boek van Jiri Weil uitgebracht, De hartslag van Moskou, vertaald door Kees Mercks. Over Jiri Weil schreef ik eerder op 8 april en 15 april 2011. Ik haalde toen ook één van zijn verhalen aan, uit de bundel Sechs Tiger in Basel. Achterin die bundel staat een nawoord van Bettina Kaibach. Kaibach merkt op dat Weil heeft gezegd dat hij eerst tijdens de oorlog, hij kon zich schuilhouden in Praag, schrijven heeft geleerd. Weil publiceerde over die tijd naast indringende verhalen de romans Leven met de ster en Mendelssohn op het dak, boeken die, ik citeer weer Kaibach, ‘eine beklemmende Intensität (erreichen), die sich neben dem Gegenstand nicht zuletzt auch der künstlerischen Dichte der Texte verdankt.’
Het is inderdaad waar dat De hartslag van Moskou wijdlopiger is dan de latere boeken van Weil maar dit doet er niet aan af dat ook deze roman uit 1937 zeer de moeite waard is. De hoofdpersoon, Ri, geboren in Moravië, volgt in 1934 haar man, Robert, die werk heeft gevonden in Moskou. Ook Ri gaat daar in een fabriek werken en zo ervaart de lezer als het ware van binnenuit hoe buitenlandse werknemers die jaren onder Stalin hebben ervaren. Weil kon dat weten want hij trok zelf in 1933 naar Moskou om daar als vertaler en journalist werk te vinden. Een jaar later valt hij in ongenade en wordt hij verbannen naar het Aziatische deel van Rusland. In 1935 lukt het hem om naar Praag terug te keren. Het devies van Weil was ‘nur von dem zu erzählen, was er selbst erlebt hat’. Zijn romans en verhalen laten zich lezen ‘als Zeugnis eines bewegten Lebens im Schatten der beiden grossen Ideologien, die dem 20. Jahrhundert ihren Stempel aufdrückten’.
Deze formulering van Kaibach geeft mooi aan wat Uitgeverij Cossee met haar serie Cossee Century beoogt. Ik ben zo vrij twee boeken te noemen die ik in deze columns eerder heb besproken en, zo meen ik, ook goed in die serie zouden passen, namelijk Funken im Abgrund van Soma Morgenstern en Die Fünf van Vladimir Jabotinsky.