De Hollandsche Schouwburg 5 januari 1910. Albert Vogel draagt de eenakter Seideravond van Carry van Bruggen voor. Hij doet dat zo meesterlijk dat Mies de Haan, die aanwezig was, moest huilen. En niet als enige. Carry van Bruggen, schrijft Mies de Haan verder, stond verlegen aan de hand van Albert Vogel om de ovatie, die ook voor haar bedoeld was, in ontvangst te nemen. Een recensie van de voorstelling, van de hand van H. Louis Israëls, staat in de biografie van Ruth Wolf. Israëls looft de eenakter over de ondergang van het traditionele Jodendom, dat zich in zijn val tooit met de nimbus van schoonheid en waardigheid.
Volgens Ruth Wolf heeft Seideravond, door Carry van Bruggen in 1907 geschreven, ten onrechte weinig aandacht gekregen. Ook als leesstuk acht zij het bijzonder treffend. Voor zover mij bekend is Seideravond na 1910 niet meer gespeeld. Wel heeft Wereldbibliotheek het in 1934 uitgegeven.
In Seideravond, door Albert Vogel een monodrama genoemd, treedt alleen de vaderfiguur op. Hij maakt alles klaar om samen met Sara, zijn bedlegerige, ernstig zieke vrouw, de seider te vieren. Een Joodse vrouw kan niet zoo ziek zijn, dat zij den Seider niet zou willen horen. Hij legt het kleed op tafel. Ja ... ja ...ja, 'k weet 't wel, 't is het kleed van de kinderen. 't Kleed dat ze ons gegeven hebben met onze koperen bruiloft. De kinderen zijn weg en 't kleed is er nog.
Hiermee zijn we meteen bij het thema van het stuk. Wij zijn gezegend, zegt de vader, in onze kinderen zijn wij gezegend. Wat zeg jij er van, moeder? We hebben vier kinderen ... vier kinderen in leven ... en met onze Seider zitten we alleen. De vader laat de deur open, niet alleen voor Eliahoe. Want als ... als een van hen thuis komt, Sara ... een van onze kinderen ... moeten die dan hun vaders huis gesloten vinden? Ook voor hen zal ik mijn deur niet gesloten houden tot in 't eind van mijn leven ...
Eén voor één komen de kinderen aan bod. Vooral Daniël die altijd een vroom jongetje was en naar het seminarium is gegaan maar daar is weggejaagd omdat ie avond aan avond op socialisten-vergaderingen zat. Daar is de vader nooit over heen gekomen. Een kleinzoon van Rebbe Jossef van vaderszijde, een achterkleinzoon van Rebbe Akiba Rabbinowitsch van moederszijde (...) weggejaagd van het seminarium als een misdadiger, versmeten en vergooid als een rotte appel ... Nooit zal ik dat begrijpen ... zoo'n vroom kind als hij was. En kleine Roos. Ze was dom en bang en alles kon je haar wijsmaken. Roos is er vandoor gegaan met een man, die vrouw en kinderen had. En dan Josef, een lief kind, maar hij had nooit naar Amsterdam moeten gaan ... dat heeft hem bedorven (...) De Joden die deugen er niet ... ze denken aan spotten en aan pret maken (...) Ze lopen met Sjabbes met sigaren in hun mond. Je moet sterk zijn om daar tusschen te leven, en toch vroom te blijven(...) Op deze avond mis ik ze zoo, allemaal. Ook haar mis ik, Essie, (...) ze schaamde zich voor ons. Ze was mooi ... ze was een mooi meisje ... ze trouwde den eersten besten Christen die haar vroeg.
De monoloog eindigt zeer dramatisch. De vader probeert met moewe stem Seider te vieren maar bedenkt zich plotseling en loopt naar de bedstee om te kijken hoe het met Sara is. Plotseling valt hij snikkend op de knieën voor het bed neer. Nu ben ik een verlaten man ... nu ben ik helemaal een verloren man ...
De kinderen uit Seideravond kunnen zeer wel gemodelleerd zijn aan de hand van de vier kinderen uit de hagada. Israëls moet daar in zijn recensie ook op hebben gewezen. Daniël is dan het verstandige kind, Essie de goddeloze, Josef de eenvoudige en Roosje de domme. Zij hebben dezelfde namen als de vier kinderen uit de kort daarna door Carry van Bruggen geschreven roman De verlatene. Het thema is ook telkens de afvalligheid van de kinderen en de eenzaamheid van de vader die door hen is verlaten. Toch is er een wezenlijk verschil. De vader uit Seideravond, door Ruth Wolf een zachtaardige tobber genoemd, is van zijn kinderen blijven houden. Er is geen sprake van dat hij ze zou verstoten. Integendeel. Hij houdt er rekening mee dat zijn kinderen wel eens kunnen terugkeren. In De verlatene zien we echter een steile vader, verstoken van begrip voor wat er in de anderen omgaat en wars van alle vergevensgezindheid.
Ruth Wolf wijst er terecht op dat zowel in Seideravond als in De verlatene Pesach tot een 'doodssignaal' is geworden: als het zo ver komt dat de kinderen afvallig worden en de gezinsband verslapt, heeft het herdenken van de bevrijding als volk zijn levende, samenbindende betekenis verloren.
Seideravond is geen meesterwerk. Toch heeft het stuk genoeg dramatische kracht om het nog een keer op te voeren. En het is interessant als opmaat tot De verlatene. Maar daarover een volgende keer.