Aan het eind van een jaar worden vaak lijstjes opgesteld van boeken die de meeste indruk hebben gemaakt. Soms komen die lijstjes overeen, maar in veel gevallen ook niet. Niet iedereen heeft dezelfde belangstelling. En zelfs over mijn eigen keuze aarzel ik. Waarom niet ook Mendelssohn op het dak van Jiri Weil en Succes van Lion Feuchtwanger? Met die restrictie volgt vandaag mijn lijstje 2012.
Eerst twee romans die ik in mijn columns heb behandeld, Terugkeer ongewenst van Charles Lewinsky en De man die niet ophield met slapen van Aharon Appelfeld.
Hoofdpersoon in de roman van Lewinsky is Kurt Gerron die in Theresienstadt de opdracht kreeg over het kamp een propagandafilm te maken. In de hoop zich te redden ging hij daarop in. Wat niet heeft geholpen. Gerron is kort na het maken van de film naar Auschwitz gedeporteerd en daar vermoord. Het morele ijkpunt is duidelijk, ook voor Gerron: het maken van de film biedt steun aan een misdadig regiem. Het handelen van een individu in een klemsituatie valt echter niet zo eenvoudig te beoordelen en onvermijdelijk dringt zich bij het lezen de niet te beantwoorden vraag op wat je in die omstandigheden zelf had gedaan. Een ander thema van Terugkeer ongewenst is het kunstenaarschap waardoor Kurt Gerron als filmregisseur, ook in Theresienstadt, weer iemand was, niet meer een nummer, maar iemand, Kurt Gerron.
In de laatste roman van Appelfeld is de ik-figuur, Aharon, enkele jaren vóór de stichting van de staat Israël uit Europa naar Palestina gekomen, zonder zijn ouders, meegenomen door andere vluchtelingen die hem de slapende jongen noemen. Van dag tot dag ontwaakt hij steeds meer uit zijn slaap en leert hij, letterlijk, op eigen benen staan. Hij praat met zijn moeder en met zijn vader en één van de thema’s is het leren van een nieuwe taal. Dat doet pijn want hij heeft zijn moeder beloofd om haar taal te koesteren, zodat hij voor altijd met haar verbonden zal blijven. Maar hoe meer hij zich een nieuwe taal eigen maakt, hoe minder hij zich nog van zijn moedertaal herinnert. Hij verliest zijn moedertaal en is bevreesd dat hij niet meer, zoals vroeger, met zijn moeder zal kunnen praten. In de loop van de roman ebt die vrees weg. Ook als ik alle woorden ben vergeten, weet Aharon, dan nog zal ik voor altijd met mijn moeder samen zijn en altijd weer zullen wij met elkaar spreken zoals wij dat vroeger hebben gedaan.
De literatuur over de sjoa droogt niet op. Nog steeds verschijnen veel boeken waarin de eigen familiegeschiedenis centraal staat. Ons Kamp, Een min of meer Joodse geschiedenis, van Marja Vuijsje steekt daarbovenuit. Het is meer dan een boeiende familiegeschiedenis, het is ook een kroniek van de twintigste eeuw. Zo beschrijft Vuijsje indringend wat de jodenvervolging betekent voor de familieleden die de sjoa hebben overleefd. Allen ondervinden zij de gevolgen van de jodenvervolging maar ieder op een verschillende manier. Het boek van Vuijsje hoort thuis in mijn lijstje 2012, al schreef ik er niet over.
Het laatste geldt ook voor Wij weten niets van hun lot van Bart van der Boom dat ik na verschijnen eerst niet eens wilde lezen. Ik geloofde het wel. Na alle ophef en negatieve kritieken in Joodse kring ben ik het boek van Van der Boom toch gaan lezen. Als proef op de som dus. Ik ga me niet mengen in de vraag wie er gelijk heeft, Van der Boom of zijn critici. Hoe dan ook moeten we zijn onderzoek serieus nemen als een belangrijke bijdrage in de nog steeds niet afgeronde discussie over Nederland in de Tweede Wereldoorlog. De Libris Geschiedenis Prijs 2012 is hem niet ten onrechte toegekend.
Ik ben het er niet mee eens dat het boek van Van der Boom, zoals Evelien Gans en Remco Ensel in De Groene Amsterdammer van 12 december betogen, past in de trend van nivellering van daders, omstanders en slachtoffers. Ik deel met Gans en Ensel de bezorgdheid over de vervlakking van de herdenking van de Tweede Wereldoorlog en de plaats die de jodenvervolging daarin krijgt toebedeeld, maar ik vind het niet terecht het boek van Van der Boom in dat licht te bekritiseren.
Van het bagatelliseren van de industrieel georganiseerde genocide op de Joden is geen sprake. Integendeel, de onvoorstelbaarheid daarvan is juist een omstandigheid die Van der Boom bij zijn vraagstelling meeneemt. Van der Boom probeert in zijn boek na te gaan, niet meer maar ook niet minder, of en in hoeverre tot de Joden en tot de niet-Joden in bezet Nederland was doorgedrongen wat de Joden te wachten stond. En wat dit betekende voor hun handelen, onderduiken of juist niet onderduiken, lijdzaam toekijken of in opstand komen en hulp bieden. De moeilijkheid is dat we de signalen achteraf moeten interpreteren. Onze kennis van wat er indertijd is gebeurd, kan het zicht ontnemen op de betekenis van die signalen voor hen die nog niet volledig op de hoogte waren.
Van der Boom heeft in zijn boek niet alleen uiteengezet wat via Radio Oranje en andere bronnen in Nederland bekend kon zijn maar ook een aantal dagboeken van Joden en niet-Joden bestudeerd om daaruit af te leiden wat daadwerkelijk tot hen was doorgedrongen. Dat roept onmiddellijk de nodige vragen op. Het is immers onzeker of uit een aantal dagboeken een algemeen beeld kan worden gedestilleerd. Het is bovendien de vraag hoe bepaalde woorden - vernietiging, uitroeiing - indertijd al werden begrepen. Als voornemen van de nazi’s of, letterlijk, als moord onmiddellijk na deportatie. Dat is een kwestie van interpretatie met alle onzekerheden en mogelijke subjectieve inkleuring van dien.
Ik ben blij dat ik het boek van Van der Boom toch alsnog ben gaan lezen. De door hem aangehaalde dagboeken hebben mijn inzicht aangevuld, ook al ben ik onzeker over de daaruit te trekken algemene conclusies.
Tenslotte wil ik hier Uitgeverij Van Gennep prijzen die in 2012 drie boeken van Albert Cohen, in de vertaling van Paul Syrier, opnieuw heeft uitgegeven. Albert Cohen (1895-1981) is een Franstalige auteur, op Corfu geboren en afkomstig uit een familie van Sefardische Joden. In januari verscheen De uitverkorene van de heer (uit 1968) en in juni Het boek van mijn moeder (uit 1954). Vorige maand Solal (uit 1930). Zie over deze boeken ook de rubriek boekennieuws van Raya Lichansky op de Crescas-bibliotheeksite.
De heruitgaven kunnen verband houden met de naar De uitverkorene van de heer gemaakte film die, zo begreep ik, pas over enige tijd mogelijk ook in Nederland te zien zal zijn. Op youtube is een trailer van de film te vinden. Onder regie van de november 2011 overleden Glenio Bonder en met in de hoofdrollen Jonathan Rhys Meyers en Natalia Vodianova. Ook De uitverkorene van de heer gaat over Solal, zoon van de opperrabbijn van het Griekse eiland Kefalonië. Solal woont daar niet meer en een aantal familieleden komt hem af en toe opzoeken. De hoofdstukken over deze wonderlijke familieleden, onder wie oom Saltiël en de valse advocaat Mangeclous, zijn hilarisch. Of deze familieleden, die elke lezer in zijn hart zal sluiten, ook in de film optreden, weet ik niet. Op de trailer van de film zijn ze niet te zien en vermeld is slechts dat het gaat om één van de grootste liefdesverhalen uit de literatuur, spelend in het Europa van 1936.
De uitverkorene van de heer is echter niet slechts een vuistdikke liefdesroman. Wat dan wel? Dat valt niet gemakkelijk in kort bestek op te schrijven. De boeken van Albert Cohen zijn zo exuberant en vol leven en in een zo overdonderende stijl geschreven, dat dit mij niet lukt. Laat ik volstaan met mij aan te sluiten bij Barbara Honigmann die in haar boek Das Gesicht wiederfinden, Über Schreiben, Schriftsteller und Judentum, een korte Hommage aan Albert Cohen heeft gewijd. Zij concludeert dat Cohen met zijn romans een gedenkteken heeft willen oprichten voor het verdwenen Joods leven rond de Middellandse Zee.
Honigmann beëindigt haar Hommage zo: De Franse literatuur kent geen traditie van Joodse schrijvers en kan niet bogen op beroemde namen als Heine, Kafka, Schnitzler, Zweig, Roth of Else Lasker-Schüler. Pas in het midden van de twintigste eeuw kent ook die literatuur een belangrijke naam die niet Joodser had kunnen klinken: Albert Cohen.