Een Paul Celan uit Czernowitz, een Franz Kafka uit Praag, een Joseph Roth uit Brody zullen er nooit meer zijn. Het is een zin die ik vaker heb geschreven of in een lezing over Czernowitz heb uitgesproken. Ik probeer zo de betekenis en de teloorgang van de belangrijke centra met Duitssprekende Joden in het oosten van Europa te benadrukken en zichtbaar te maken. Czernowitz, dat ik enkele jaren geleden samen met Michel Waterman heb bezocht, kan daarvoor model staan, ook omdat zoveel schrijvers uit die stad of uit de Boekovina afkomstig zijn. Niet alleen Paul Celan, maar, om enkelen te noemen, ook Itzik Manger, Edgar Hilsenrath en Aharon Appelfeld. De stad Czernowitz eert zijn schrijvers. Aan hun geboorte- of woonhuizen zijn vaak plaquettes aangebracht. Als voorbeeld de plaquette aan het geboortehuis van de dichteres Selma Meerbaum-Eisinger:
(foto: Michel Waterman)
Enkele jaren geleden verscheen in Czernowitz een mooi uitgeven verzamelbundel Literaturstadt Czernowitz, een project van de onvermoeibare Peter Rychlo, hoogleraar aan de plaatselijke universiteit, waarin 28 schrijvers worden behandeld, overigens niet alleen van Joden die in het Duits schreven. Zij vormen echter wel de meerderheid. Een van de gedichten die ik hierna zal aanhalen, van Alfred Kittner, staat in deze verzamelbundel.
Naar aanleiding van het verschijnen begin dit jaar van een nieuwe vertaling van een boek van Appelfeld, Plotseling, liefde, wees ik in mijn vorige column op zijn niet vertaalde boek Die Eismine, dat zich afspeelt in Czernowitz en langs de oevers van de Zuidelijke Boeg. Vandaag enkele andere schrijvers over dat deel van onze geschiedenis.
Transnistrië. Laten we die naam in ons geheugen opslaan. Het gebied dat tijdens de Tweede Wereldoorlog Transnistrië werd genoemd, was groter dan wat vandaag de dag onder die naam bekend is. Transnistrië besloeg indertijd het gehele gebied tussen de rivieren de Djnestr en de Zuidelijke Boeg, dat eveneens aan het Roemenië van maarschalk Antonescu was toebedeeld. Antonescu had gezegd ‘Ich bin für die Zwangsmigration des gesamten jüdischen Elements aus Bessarabien und der Bukowina.’ En zo is het ook uitgevoerd. Velen hebben in het door de Roemenen gecontroleerde Transnistrië het leven gelaten.
Bovendien zijn naar Transnistrië gedeporteerde Joden soms ook aan de andere kant van de Boeg tewerkgesteld, waar niet Roemenië maar de Duitse Organisation Todt het voor het zeggen had. Die naar de andere oever van de Boeg gedeporteerde Joden bevonden zich eerst in Ladijin of in Cariera de Piatra, Steinbruch am Bug.
Isak Weissglas heeft zijn herinneringen opgetekend onder de titel Steinbruch am Bug, Bericht einer Deportation nach Transnistrien. Het boek is in 1995 uitgegeven door Literaturhaus Berlin en daarin staat een kaartje dat ik overneem. Ik gebruik de op dit kaartje gebezigde spelling van de plaatsnamen, tenzij deze in een citaat anders luidt.
Langs de Zuidelijke Boeg
Isak Weissglas is de vader van de dichter Immanuel Weissglas, geboren in 1920, in hetzelfde jaar als Paul Celan. Immanuel Weissglas en Paul Celan waren klasgenoten en met elkaar bevriend. In de uitgebreide literatuur over Paul Celan speelt Immanuel Weissglas vooral een rol omdat in één van zijn gedichten, Er, dezelfde motieven voorkomen als in Celan’s Todesfuge en de vraag is opgeworpen of Celan wellicht plagiaat heeft gepleegd. Geconstateerd moet worden dat er duidelijk verwantschap is en in hun vroege gedichten putten zij uit gelijke ervaringen. Maar daarmee houdt het op. De gedichten van Weissglas en Celan zijn te verschillend van toon en lyrische zeggingskracht om het verwijt van plagiaat te kunnen dragen. Weissglas heeft dat ook zelf met zoveel woorden erkend.
In zijn Bericht einer Deportation nach Transnistrien vertelt Isak Weissglas hoe hij, zijn vrouw en zijn twee zonen, Immanuel en Theodor, eind juni 1942 op transport zijn gesteld. Op het station van Czernowitz werden zij in veewagens geladen en zo tot aan de rivier de Djnestr gebracht. ‘Die menschliche Würde,’ schrijft Weissglas, ‘wurde an der Grenze Transnistriens aberkannt, was konnte uns wohl dort noch erwarten?’ Na opnieuw een treinreis, in gesloten wagons, ‘ohne Luft und Wasser’, bereiken ze Steinbruch am Bug. Daar worden ze in groepen van ongeveer 30 personen bijeengebracht. Tot de groep van Weissglas behoorde ook de dichter Alfred Kittner.
Medio augustus 1942 arriveren de Duitsers. ‘Einem schwarzen geschlossenen Personenauto, mit weissem Hakenkreuz und Totenkopf geschmückt, entstiegen drei Männer in der Uniform der deutschen SS.’ Eerst wordt nog gevraagd of men bereid is voor de Duitsers te gaan werken. Een Roemeense luitenant, Vasilescu, waarschuwt hen daar niet op in te gaan. ‘Aus einfacher Menschlichkeit,’ schrijft Weissglas. ‘Das gehen zu den Deutschen bedeute unseren sofortigen Untergang und er erzählte bisher nicht geähnte Schauergeschichten von jenseits des Bugs, wo die endgültige Ausrottung der Juden im Programme der Deutschen gelegen sei.’
Enkele dagen later bepalen de Duitsers wie voor hen moeten gaan werken. ‘Deutsche Offiziere gingen an unseren Reihen vorüber und musterten uns wie Tiere, die zur Schlachtbank geführt werden.’ De meeste Joden uit Steinbruch am Bug en uit het nabijgelegen Ladijin worden naar ‘de andere kant van de Boeg’ gedeporteerd. De familie Weisglass mag blijven, als ‘Spezialisten für die rumänische Verwaltung’. Het is hun redding.
Alfred Kittner heeft in zijn Erinnerungen 1906-1991, uitgegeven door Rimbaud Verlagsgesellschaft te Aken, over zijn tijd in Steinbruch am Bug een vrijwel gelijke beschrijving gegeven. Ook hij kan daar blijven maar verreweg de meeste gevangenen werden naar de andere kant van de Boeg gedeporteerd. ‘Von denen, die das Lager damals verliessen, sind nur wenige am Leben geblieben. Fast alle sind über dem Bug entweder vor Entkräftung gestorben oder wurden durch Genickschüsse getötet.’
Immanuel Weissglas heeft in 1947 zijn in Transnistrië ontstane gedichten samengevoegd in de bundel Kariera am Bug, later opgenomen in de verzamelbundel Aschenzeit, ook bij Rimbaud uitgegeven. Een van de gedichten, Sieben Wochen am Bug, begint zo:
mit dir so oft von unserm Tod gesprochen,
dass du, versöhnt mit dem, was kommen muss,
von nun an ihn erwarten willst am Fluss.
In een ander gedicht, Das Massengrab, staan de volgende regels:
als nachzusehn, wo meine Toten ruhn?
Alfred Kittner heeft over die tijd eveneens gedichten geschreven, waaronder Abschied vom Steinbruch. Ik neem de laatste coupletten van dat gedicht over uit de verzamelbundel Literaturstadt Czernowitz:
Hoe het de Joden is vergaan die vanuit Transnistrië naar de andere kant van de Zuidelijke Boeg werden gedeporteerd, heeft de schilder Arnold Daghani in een door hem bijgehouden dagboek genoteerd en op door hem gemaakte tekeningen vastgelegd. Ik noemde Daghani al in mijn column over de dichteres Selma Meerbaum-Eisinger. In deze column citeer ik de Duitse uitgave: Lasst mich Leben, Stationen im Leben des Künstlers Arnold Daghani. Daarnaast noem ik de eveneens bij de uitgever zuKlampen! uitgegeven tentoonstellingscatalogus Verfolgt – Gezeichnet, Der Maler Arnold Daghani.
Daghani, oorspronkelijk Korn, is in 1909 in de Boekovina geboren en in 1942 naar Transnistrië gedeporteerd. Op 18 augustus 1942 bereikt hij samen met zijn vrouw, hij noemt haar in zijn dagboek Nanino, het bij de rivier de Boeg gelegen plaatsje Ladijin. Op het verkeerde moment, op de verkeerde plaats, zo weten we uit de herinneringen van Weissglas en Kittner. Van daaruit werden zij rechtstreeks naar Michailovka aan de andere kant van de Boeg gedeporteerd. ‘Wir waren am Ziel: ein mit Stacheldraht umzäunter Stall, der von einer Dorfwache bewacht wurde.’ Daghani en zijn vrouw worden tewerkgesteld, eerst in een grindgroeve later bij de aanleg van een weg. Degenen die het werk niet meer goed aankunnen of proberen te vluchten, worden doodgeschoten. Daghani geeft verschillende voorbeelden van zulke gebeurtenissen. Laat ik maar volstaan met wat een lid van de Organisation Todt tegen een gevangene moet hebben gezegd: ‘Ihr seid wie vom Schlachter gekauftes Vieh. Der eine wird heute getötet, der andere morgen. Erwischen wird es euch alle.’
Daghani houdt bij wie aan de door de Duitsers begane wandaden ten offer vallen. Onder hen de dichteres Selma Meerbaum-Eisinger en de ouders van Paul Celan, Leo en Fritzi Antschel.
Daghani noemt de 18-jarige Selma Meerbaum-Eisinger voor de eerste keer in een dagboekaantekening van 18 oktober 1942. Zij heeft een boek van Rabindranath Tagore meegenomen naar Michailovka, Das Heim und die Welt, dat Daghani graag wil lenen maar zover komt het niet, want het is intussen in rook opgegaan, gebruikt om vuur te maken. ‘Arme Selma,’ schrijft hij op 6 december, ‘sie ist seit einiger Zeit krank.’ Op 16 december noteert Daghani dat zij is gestorven en op 30 december: ‘Ich habe aus der Erinnerung auf ein liniertes Blatt papier (6 cm x 15 cm) mit Bleistift gezeichnet, wie Selma vor zwei Wochen auf einer Leiter herausgetragen worden ist.’ Op de site van Yad Vashem is die tekening te zien.
Op 17 september 1942 vermeldt Daghani: ‘Dreissig Handwerker sollen nach Gaisin überführt werden. Unter ihnen ist (…) der Baumeister Antschel (…)’ Op 20 september komt Antschel naar Michailovka om zijn vrouw naar het nabij gelegen Gaisin mee te nemen. Daghani heeft daarna niets meer van of over hen vernomen en gaat er vanuit dat zij in Gaisin zijn gestorven. Wij weten nu dat de vader van Celan aan tyfus is overleden en de moeder van Celan is doodgeschoten.
Al in 1944 dichtte Paul Celan (in de vertaling van Ton Naaykens):
de golf die diepe wonden in jou sloeg?
En in het latere gedicht Wolfsbohne, dat Celan bij leven niet heeft gepubliceerd, staan de regels (wederom in de vertaling van Ton Naaykens):
de Oekraïne, waar
ze mijn vader en moeder doodden: wat
bloeide daar, wat
bloeit daar? Wat voor
bloem, moeder,
deed jou daar pijn
met haar naam?
Daghani en zijn vrouw weten juli 1943 uit Michailovka te ontsnappen en moeten op hun vlucht de rivier de Boeg oversteken, Daghani met een zak waarin de door hem in Michailovka gemaakte tekeningen. Op 20 juli bereiken ze Bersad.
Sommige tekeningen zijn tijdens de oversteek van de Boeg nat geworden. Boven één van die tekeningen heeft Daghani naderhand geschreven:
Deze tekening, die zich met andere tekeningen van Daghani in de bibliotheek van de universiteit van Sussex bevindt, is afgedrukt op de voorkant van de tentoonstellingscatalogus Verfolgt – Gezeichnet, Der Maler Arnold Daghani.