Van Aharon Appelfeld is Bloemen der duisternis (2006) nu ook in Nederlandse vertaling verschenen. Het is de indringende en ontroerende geschiedenis van de elfjarige Hugo Mansfeld, tijdens de sjoa door zijn moeder noodgedwongen ondergebracht bij een jeugdvriendin die woont en werkt in een bordeel. In Bloemen der duisternis lezen we dat de ouders van Hugo Mansfeld niet naar de synagoge gingen en zich ook niet meer aan de godsdienstige gebruiken hielden. Hugo Mansfeld kwam dus, zo kunnen we constateren, uit een geassimileerd gezin. Verder heeft Appelfeld zijn roman niet in de ik-vorm geschreven, een aanwijzing dat het niet om een autobiografische roman gaat. Over beide aspecten in deze column iets meer.
Aharon Appelfeld is in 1932 in de Bukowina geboren. De moeder van Appelfeld, Boniah Sternberg, is tijdens de sjoa vermoord. Samen met zijn vader is Appelfeld overgebracht naar een kamp in Transnistrië. Appelfeld wist te ontsnappen en hij heeft als jongen jaren in zijn eentje door de Oekraïne gezworven tot hij in 1944 in handen van het Russische leger viel. Weer kon hij wegkomen en via Joegoslavië bereikte hij Italië en uiteindelijk, met behulp van de Joodse Brigade, in 1946 Palestina. Daar heeft Appelfeld een geheel nieuwe taal moeten leren en in die taal heeft hij een groot aantal boeken geschreven. Boeken waarin Oost-Europa en de sjoa een centrale rol spelen. Ik noem naast Bloemen der duisternis hier nog twee romans, Het tijdperk der wonderen uit 1978 en Het verhaal van een leven uit 1999. Wie geïnteresseerd is in het denken van Appelfeld, wijs ik op Beyond despair: three lectures and a conversation with Philip Roth uit 1994.
In de eerste lezing uit Beyond Despair heeft Appelfeld zijn geboorteplaats Czernowitz in de Bukowina, een zeer Joodse, maar tevens zeer geassimileerde stad genoemd. Voor zijn generatie, aldus Appelfeld, was assimilatie niet langer het doel maar was het a way of life. De grootouders, die Jiddisj spraken, leefden veelal nog volgens de Joodse traditie, maar voor de Duitstalige ouders gold dat zij zich daar niet langer mee verbonden voelden. Het heeft gemaakt dat zij door de sjoa hun hele wereld zagen instorten. Het betekende, in een bondige samenvatting van Appelfeld zelf, dat they were left with nothing but their naked Jewishness. In Het tijdperk der wonderen heeft Appelfeld onder andere aan dit thema extra aandacht besteed. De vader uit het boek (ik voeg er voor de zekerheid aan toe: niet de eigen vader) voelt zich geheel en al een gevierd Oostenrijks schrijver en hij wil niets weten van de niet-geassimileerde Joden op wie hij neerkijkt. Maar aan zijn Jood-zijn kon ook hij niet ontsnappen. Net zo min als het gezin Mansfeld uit Bloemen der duisternis.
Aan Het tijdperk der wonderen en Het verhaal van een leven kunnen evenmin autobiografische gegevens worden ontleend, al zijn die boeken, anders dan Bloemen der duisternis, wel in de ik-vorm geschreven en ligt Het verhaal van een leven dichtbij wat Appelfeld zelf moet hebben meegemaakt. Maar ook voor Het verhaal van een leven geldt wat Appelfeld tegen Philip Roth heeft opgemerkt: al komen mijn boeken voort uit my most personal experiences, zij zijn niet the story of my life. Appelfeld wil ook niets weten van het etiket holocaustschrijver. Er is geen ergerlijker benaming te bedenken, schrijft hij in Het verhaal van een leven.
Appelfeld kan niet, en wil ook niet, exact verslag doen van wat hem tijdens de sjoa is overkomen. Hij schrijft romans, fictie. Zijn herinnering aan die jaren is bovendien als van een kind, niet chronologisch maar een overvloeiende en een in zich steeds veranderende herinnering. Al is die herinnering wel zijn herinnering en in die betekenis de drijfveer achter zijn werk. Mijn poetica, schrijft Appelfeld, heeft zich gevormd in het begin van mijn leven, en daarmee bedoel ik alles wat ik heb gezien en onthouden in mijn ouderlijk huis en in de lange oorlog.
De boeken van Appelfeld zijn geschreven in het Hebreeuws en dat is cruciaal. In Het verhaal van een leven heeft Appelfeld vastgelegd hoe, na een moeizaam begin, het zich eigen maken van een nieuwe taal gelijk op ging met het kennisnemen van de Joodse traditie en literatuur aan de Hebrew University. Die literatuur, merkt Appelfeld op, bleek voor hem de religieuze melodie die we verloren hebben. Het is de Hebreeuwse taal waardoor hij zichzelf vond, die hem tot een belangrijk Israëlische schrijver heeft gemaakt, al bleef zijn onderwerp het ouderlijk huis en de lange oorlog. Bloemen der duisternis bewijst dat opnieuw.
Aharon Appelfeld, Bloemen der duisternis, Anthos, 2009. Aharon Appelfeld, Beyond despair: three lectures and a conversation with Philip Roth, Fromm International, 1994.
Zaterdagavond voorjaar 1995. Jeruzalem. Aharon Appelfeld neemt zijn vriend Imre Kertész mee naar Mea Sjeariem. ‘Appelfeld‘, schrijft Kertész in Ik, de ander, ’zit gereserveerd naast me op een soort bank, maar hij verbergt zijn diepe betrokkenheid bij het gebeuren allerminst. Toch steekt hij met zijn hemdsmouwen, gladgeschoren wangen en Hamburgs petje enigszins af bij de overige aanwezigen. Ik draag de witte linnen hoed die ik in Venetië heb gekocht’. Met dit citaat begon ik een artikel over de vrienden Appelfeld en Kertész in Kol Mokum van vorig jaar. Wat ik toen over Kertész schreef, leest u in mijn volgende column.