Vorige week zag ik de grand opéra La Juive van Fromental Halévy, een schitterende coproductie van de Nederlandse Opera en de Opéra National de Paris. De opera dateert uit 1835. Het hoofdthema van de opera is een aanklacht tegen religieuze onverdraagzaamheid. Ja, het is gebeurd, en onze wraak op de Joden is voltrokken! Het zijn de laatste woorden van het koor als Eléazar en Rachel de dood tegemoet gaan, nadat over hen de banvloek is uitgesproken. Rachel is door Eléazar opgevoed, maar eigenlijk de dochter van een kardinaal. Eléazar en Rachel wekken van alle personages uit de opera de meeste sympathie op. De muziek van Halévy ondersteunt dat. De toeschouwer van deze tijd voelt zich echter tevens ongemakkelijk bij een figuur als Eléazar, die eigenschappen heeft meegekregen die tot de gebruikelijke stereotypen van Joden behoren. Eléazar is een rijke en wraakzuchtige goudsmid, die er plezier aan beleeft zijn christelijke klanten te bedriegen. Toch kan de componist moeilijk antisemitisme worden verweten.
De Nederlandse Opera heeft het libretto van La Juive uitgegeven samen met een aantal verhelderende commentaren. Ik haal daaruit dat de antiklerikale strekking van de opera strookte met de eigen vrijzinnige politieke idealen van Fromental Halévy (1799-1862), zoon van een liberale Talmoedgeleerde. Net als Jeanne Weil, over wie ik in mijn column van 11 september schreef, behoorde Halévy tot de Joodse families die met verve gebruik maakten van de kansen die zij kregen nadat de Assemblée constituante van 1791 aan de Franse Joden burgerrechten had verleend. Fromental Halévy zat nog in het begin van die ontwikkeling. Hij ging nog regelmatig naar de synagoge, al was hij wel bevreesd dat de orthodoxe tradities de integratie in de weg konden staan. Maar hij twijfelde tevens of het de Joden wel vergund zou zijn volledig aan de Franse rooms-katholieke samenleving deel te nemen.
De familie Halévy vinden we terug bij Marcel Proust. Bij die generatie is de ontwikkeling verder gegaan. Tot de vrienden van Proust op het Lycée Condorcet behoorden onder anderen Daniel Halévy en Jacques Bizet. De grootvader van Daniel Halévy was de broer van Fromental Halévy. Jacques Bizet was de zoon van de componist Georges Bizet en Geneviève Halévy. De componist Fromental Halévy was de vader van Geneviève Halévy. Geneviève Halévy (1845-1926) heeft in het leven en in het werk van Proust een belangrijke rol gespeeld. Na het overlijden van Georges Bizet hertrouwde Geneviève Halévy met de rijke advocaat Émile Straus. Ze hield salon waar veel bewonderaars kwamen, onder wie de jonge Proust, en stond mede model voor de Duchesse de Guermantes uit Op zoek naar de verloren tijd. Proust dweepte met haar en op den duur werd zij een levenslange trouwe vriendin. Hun uitgebreide en langdurige briefwisseling legt daarvan getuigenis af. Geneviève Halévy moet een levendige en vaak geestige vrouw zijn geweest met een scherpe tong. Van haar zijn verscheidene bon mots overgeleverd. Tot het christendom heeft ze zich nooit willen bekeren, want zei ze, ik heb te weinig geloof om van geloof te wisselen.
Het is in Rondom mevrouw Swann, deel één van In de schaduw van de bloeiende meisjes dat de verteller uit Op zoek naar de verloren tijd samen met Bloch een bordeel bezoekt waar een zekere Rachel werkt, een Jodin die hem door de bazin van het huis als iets bijzonders wordt aanbevolen. Tot een verder contact komt het niet maar Proust noemt haar Rachel, quand du Seigneur, Rachel wanneer van de Heer, een aanhaling uit één van de mooiste door Eléazar gezongen aria’s uit de opera van Fromental Halévy. Eléazar staat in tweestrijd tussen zijn wraakgevoelens en de gevolgen daarvan die ook Rachel treffen, Rachel die de Heer aan zijn zorgen heeft toevertrouwd. En dan een pikant detail. In de stamboom achterin de biografie van Madame Proust, zie mijn column van 11 september, komt onder de aanverwanten van de familie Weil een Rachel Bloch voor. Toeval?
Swann en Bloch zijn de twee belangrijkste Joodse romanfiguren in Op zoek naar de verloren tijd. Swann is een voorbeeld van de mogelijkheid van rijke, begaafde en kunstzinnige Joden om in het begin van de vorige eeuw door te dringen in de hogere kringen. Die kringen zijn de Franse adel van de Faubourg St. Germain, waar het kosmopolitisme van de Joden werd omarmd. Proust schrijft over het ‘loyale semitisme’ van Swann en op de drempel van de dood keert Swann ‘terug in de schoot van zijn geloofsbroeders’. Swann is zeker een veel sympathieker figuur dan Bloch, die in Op zoek naar de verloren tijd geen fraaie rol speelt. Bloch is luidruchtig en banaal en al probeert hij omhoog te klimmen op de maatschappelijke ladder, zijn typisch Joodse karaktertrekken kunnen niet worden weggepoetst. Hij is in het werk van Proust een Jood zoals antisemieten een Jood zien, een vergaarbak van slechte Joodse eigenschappen. In het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd komen we Bloch weer tegen. Hij heeft dan geprobeerd het Jood-zijn van zich af te schudden en noemt zich Jacques de Rozier, een niet mis te verstane vingerwijzing van Proust dat Bloch, wat hij ook heeft geprobeerd, nog steeds als Jood herkenbaar is.
Proust was bepaald geen antisemiet. Bloch is een romanfiguur en Proust laat ons in zijn roman zien hoe in zijn tijd en in bepaalde kringen tegen de Joden werd aangekeken met hun, volgens de niet-Joden maar soms ook de Joden zelf, ‘aangeboren’ karaktertrekken, bewonderenswaardig of juist onaangenaam. Net als bij de opera van Fromental Halévy, voelt de Joodse lezer van deze tijd zich daar veelal ongemakkelijk bij.
In het eerste gedeelte van The Origins of Totalitarianism (dat helaas niet in de Nederlandse vertaling is overgenomen) grijpt Hannah Arendt het werk van Proust aan om te laten zien wat er gebeurt als niet meer de maatschappelijke ongelijkheid van de Joden centraal staat en ook niet hun religie, maar alleen nog hun afkomst. Joden worden dan omschreven aan de hand van hun uiterlijk en aan de hand van karaktertrekken, die ‘typisch Joods’ zouden zijn. Het is de notie van wat Hannah Arendt noemt the Jew in general, de opvatting dat wie Jood is de daarbij behorende eigenschappen niet van zich af kan schudden. Joden blijven altijd herkenbaar als Joden. Wat van die opvatting de gevolgen kunnen zijn, weten we.