De verbanning van de dood

Leo Frijda

zondag 9 oktober 2016

Philippe Claudel, ik lees hem altijd graag, schreef De boom in het land van de Toraja. Deze roman, vertaald door Manik Sakar, is juni van dit jaar verschenen bij De Bezige Bij. Op de flap staat dat de hoofdpersoon, een filmmaker van middelbare leeftijd, door het overlijden van zijn beste vriend nadenkt over de plek die de dood in het leven heeft. Dat nadenken levert de volgende overpeinzing op:

In de twintigste eeuw, de eeuw waaruit ik stam, hebben beschavingen hun kennis aangewend voor twee belangrijke, tegenstrijdige wegen: de zoektocht naar steeds efficiëntere vernietigingsinstrumenten en de verbetering van de bestaansomstandigheden en het behoud van de menselijke soort. Bij beide heeft de mens de wetenschap gebruikt: natuurkunde en scheikunde om de dood te brengen, geneeskunde en farmacie om de mens zo lang mogelijk in leven te houden.

Op 28 augustus jongstleden was Andrea Maier te gast bij de VPRO. Zij is hoogleraar ouderengeneeskunde en gerontologie. Minst genomen verrassend was dat zij veroudering omschreef als een ziekte en niet zozeer als een natuurlijk proces tussen geboorte en dood. Tegen die ziekte, tegen de dood zou je ook kunnen zeggen, zal op termijn, meent Andrea Maier, een medicijn worden gevonden. Vragen wat dat betekent, werden of niet gesteld of niet beantwoord, omdat Andrea Maier uitdrukkelijk binnen haar vakgebied wilde blijven en haar vakgebied is, in de woorden van Claudel, de “geneeskunde en farmacie om de mens zo lang mogelijk in leven te houden”.

Ook Elias Canetti (1905-1994) schreef over “de verbanning van de dood” en van hem verscheen kortgeleden de Nederlandse vertaling van Het boek tegen de dood, een boek dat Canetti overigens nooit heeft geschreven.


Elias Canetti, Het boek tegen de dood, vertaling Ria van Hengel,
nawoord Peter von Matt, privé-domein, De Arbeiderspers 2016

Canetti moet zich al eind jaren dertig hebben voorgenomen een boek tegen de dood te schrijven. Op 15 februari 1942 noteert hij echter:

Vandaag heb ik besloten mijn gedachten tegen de dood te noteren zoals het toeval ze mij aangeeft, zonder enige samenhang en zonder ze aan een tiranniek plan te onderwerpen. Ik kan deze oorlog niet laten voorbijgaan zonder in mijn hart steeds maar weer te slaan met de hamer die de dood bedwingt.

Het boek tegen de dood heeft Canetti uiteindelijk nooit geschreven, maar hij heeft wel steeds zijn “gedachten tegen de dood” genoteerd. Zonder ze aan een tiranniek plan te onderwerpen. In 1965 kon hij daarom schrijven: “de hoofdzaak van wat er tegen de dood te zeggen is, bestaat, in de Aufzeignungen, en misschien valt die wel bijzonder op tussen alles wat zo heel anders is”. En zo is het gegaan. De thans in Het boek tegen de dood bijeengebrachte notities zijn vooral terug te vinden in de Aufzeignungen, de selecties van de aantekeningen die Canetti vanaf 1942 heeft gemaakt en in de loop van de tijd in verschillende boeken heeft gepubliceerd.

Het boek tegen de dood bevat dus geen afgerond betoog, maar een groot aantal over een lange periode bijeengebrachte aantekeningen en in zijn nawoord heeft Von Matt de vele thema’s opgesomd die Canetti in die aantekeningen tegen het licht houdt. In verscheidenheid zijn Canetti’s aantekeningen tegen de dood – zoals het hele aantekeningenproject – nauwelijks te overtreffen, schrijft zijn biograaf Sven Hanuschek. Dit betekent dat Het boek tegen de dood moeilijk te recenseren valt. De vele thema’s vragen bovendien, om Von Matt nogmaals aan te halen, “van de lezer een mee- en verderdenken dat uitgaat boven een instemmend knikken of een afwijzend hoofdschudden”. Daarbij komt dat in het bestek van een column mijn opmerkingen ook nog eens te beperkt zijn om een goed beeld te geven van alles wat Canetti in zijn aantekeningen over de dood aansnijdt. Er zit dus niets anders op dan het boek zelf te gaan lezen. Het loont de moeite.

Canetti is tegen de dood. Het gaat hem echter niet “om zijn afschaffing, die niet mogelijk schijnt te zijn”. Het gaat Canetti “om de verbanning van de dood”. Laten we het zo zeggen, Canetti is tegen de dood, hij “vervloekt” de dood en hij kan de dood, zo noteert hij in 1943, “niet laten zegevieren terwijl de mensen bij miljoenen blijven sterven”. Canetti’s strijd tegen de dood maakt hem geen bondgenoot van Andrea Maier, maar is vooral getoonzet door wat Claudel de daarmee tegenstrijdige weg noemt, het brengen van de dood. “Het zou toch kunnen”, noteert Canetti, “dat een machtige haat jegens de dood ten minste één effect heeft: dat de mensen eindelijk worden beroofd van het plezier in het doden.”

Toch vond ik een aantekening, uit 1944, waarin Canetti het toekomstbeeld van Andrea Maier omarmt, zij het als argument tegen het moorden:

Het is helemaal geen schande, het is niet zelfzuchtig, het is juist goed en gewetensvol dat je juist nu van niets zozeer vervuld bent als van de gedachte aan onsterfelijkheid. Zie je ze niet, mensen die wagonsgewijs de dood in worden gestuurd?
(…)
Onsterfelijkheid! Wie zou er dan nog willen moorden, wie zou het dan nog in zijn hoofd halen om te moorden als er niets om te brengen viel?

Canetti heeft de oorlogsjaren in Londen doorgebracht, nadat hij als Jood samen met zijn Joodse vrouw Wenen had moeten verlaten. Hem knaagde het gevoel van schuld tegenover hen die niet konden wegkomen. Ook in Het boek tegen de dood kom je dat tegen. In 1943 vinden we de volgende aantekening: “Om de emigranten te doden heeft deze oorlog zijn eigen methode bedacht: hij brengt al hun familieleden op het continent om het leven.” En na de oorlog roept hij uit: “O schande, schande dat ik alle slachtoffers heb overleefd …”.

In de oorlogsjaren is Canetti begonnen aan zijn boek Massa en Macht, dat weliswaar niet rechtstreeks over de Sjoa gaat, maar waarover Canetti, toen hij het af had, kon schrijven: ”Jetzt sage ich mir, dass es mir gelungen ist, dieses Jahrhundert an den Gurgel zu packen.” Over zijn aantekeningen over de dood kan hetzelfde gezegd worden. “Ik moet hem grijpen, de dood”, had hij zich in 1942 al voorgenomen. “Jij hebt beide gevoelige plekken geraakt, massa en dood”, noteert hij later.

Er is ook een inhoudelijke samenhang tussen Massa en Macht en Het boek tegen de dood. Als voorbeeld de volgende aantekening:

Het is het wezen van de machthebber dat hij zijn dood haat, maar alleen zijn eigen dood, en dat de dood van anderen hem niet alleen koud laat maar iets is wat hij nodig heeft. Die spanning tussen zijn eigen dood en de dood van anderen bepaalt hem.

En in 1982 laat hij zijn bezetenheid van de dood volgen op die van de massa:

Van de massa ben je niet meer bezeten. Je bent er niet meer op uit recepten voor haar goede gedrag en haar welzijn te bedenken.
Van de dood ben je meer dan ooit bezeten. De massa is voor jou opgezogen door de massale dood. Je eigen dood kan alleen nog maar onbelangrijk zijn. Hier staat als een paal boven water dat het uitsluitend om de dood in het algemeen gaat.

In zijn nawoord op Het boek tegen de dood merkt Von Matt op dat het schrijven van de aantekeningen het karakter van een ritueel heeft gekregen.

Canetti ontmoet daarin het mateloze doden dat hij moet meemaken, het doden in de reguliere oorlog, het doden en het zinloze bombarderen van hele steden, het over het hele continent georganiseerde doden van alle mensen van het Joodse geloof of van Joodse afkomst.

Von Matt voegt daaraan toe: “Het is niet slechts zijn particuliere wond, het is de wond van zijn eeuw.” Dat is treffend, maar ik maak daarbij wel een kanttekening. Canetti beperkt zich in Het boek tegen de dood net als in Massa en Macht uitdrukkelijk niet alleen tot wat de Joden in de vorige eeuw is overkomen. Na het lezen van een boek van Simon Wiesenthal schrijft hij:

Op een of andere manier ben ik ook een soort politieman geworden, maar ik heb me er niet bij kunnen neerleggen dat alleen voor de Joden te zijn, ik wilde het zijn voor de hele mensheid en haar totale geschiedenis.

Dit lijkt nogal hoog gegrepen. Wat Canetti in dit verband echter vooral bedoelt en steeds opnieuw benadrukt, is zijn ontdekking “dat alles wat ooit is gebeurd als aanleg en mogelijkheid in ieder van ons aanwezig is”.


Mijn veilige auto, dat zijn mijn potloden

Canetti is een schrijver, een groot schrijver die terecht in 1981 de Nobelprijs voor Literatuur heeft gekregen. Vooral De behouden tong en ook De stemmen van Marrakesch waardeer ik zeer. Het boek tegen de dood is een andersoortig boek, en eenduidig zijn de aantekeningen niet altijd. Canetti geeft daaraan zelf een mooie draai: “Het enige waarmee ik consequent vijftig jaar lang ben doorgegaan zijn de aantekeningen, en dat juist omdat ze inconsequent zijn.” Het boek tegen de dood, dat in die aantekeningen verborgen zat, zal de lezer verrassen. Dat komt door de inhoud maar ook door de vorm. Zo worden de vele, vaak korte overdenkingen afgewisseld met aforismen en zelfs kleine verhaaltjes.

Over het schrijverschap:

De auto waarin je tegen elk gevaar beschermd bent moet nog uitgevonden worden. Pas als je uitstapt ben je weer vatbaar voor de dood. Veilige, absoluut veilige auto’s, waarin mensen instappen om zich een poosje onsterfelijk te voelen.

Mijn veilige auto, dat zijn mijn potloden. Zolang ik schrijf, voel ik me (absoluut) veilig. Misschien schrijf ik wel alleen daarom. Maar het maakt niet uit wat ik schrijf, als ik maar niet ophoud. Het kan van alles zijn, zolang het maar voor mezelf is, geen brief, niets wat van buitenaf is opgelegd of wordt geëist. Als ik echter een paar dagen niets heb geschreven, ben ik radeloos, wanhopig, somber, kwetsbaar, wantrouwig, bedreigd door honderd gevaren.

Tot slot dit kleine verhaaltje, dat ik te ontroerend vind om het weg te laten:

Na de regen ging hij naar buiten om slakken te zoeken. Hij praatte tegen ze, ze kropen niet voor hem weg. Hij nam ze in zijn hand, bekeek ze en zette ze terug op een plek waar geen vogel ze kon zien.
Toen hij stierf, kwamen alle slakken uit zijn buurt bij elkaar om hem naar zijn laatste rustplaats te begeleiden.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009