De odyssee van Edgar Hilsenrath, zo eindigde mijn column van vorige week. Maar, zullen we zien, het is evenzeer de odyssee van Nacht, zijn roman over het getto van Mogilev-Podolski.
De Russen bereiken Mogilev-Podolski maart 1944. De Joden zijn weer vrij. Al enkele weken later gaat de achttienjarige Hilsenrath terug naar de Boekovina. In z’n eentje. Als kwartiermaker voor zijn familie. In Die Abenteuer des Ruben Jablonski vertelt hij daarover kort en bondig:
De odyssee van Hilsenrath is begonnen. Te voet bereikt hij Czernowitz, die Perle der Bukowina. Hij weet dan al dat hij schrijver wil worden:
‘Über das Ghetto’, sagte ich, ‘und den Krieg.’
Als hij in Czernowitz een tante heeft gevonden, hoort hij van haar wat daar enkele jaren eerder met de Joden is gebeurd. Sie haben gleich ein paar Tausend Juden erschossen, darunter auch den Oberrabiner. Der Rest der Czernowitzer Juden wurde zum Bug abgeschoben, nach Transnistrien. Ein paar Ausnahmefälle konnten bleiben.
Aan zijn moeder laat hij weten: ... Czernowitz (war) einst eine jüdische Stadt. Die Herrengasse hat nicht mehr den alten Glanz ... Diese Zeiten sind vorbei. Czernowitz ist eine triste Stadt geworden.
Na een paar weken loopt Hilsenrath weer verder, naar Sereth, de plaats waar hij eens een gelukkige jeugd had. Hij treft er zijn familie die al enkele dagen eerder Sereth had weten te bereiken. Maar ook Sereth was een dode stad. Die Juden waren nicht mehr da. Es war, als hätte das Städtchen seine Seele verloren.
Hilsenrath besluit naar Palestina te gaan. Hij legt contact met de zionistische beweging Hanoar Hatzioni waarvan hij ook vroeger lid was geweest. Het lukt hem via Bulgarije Istanbul te bereiken om vervolgens door te reizen via Syrië naar Palestina. Daar komt hij 15 januari 1945 aan. Als wir über die palästinensische Grenze fuhren, ging ein Jubelschrei durch die Menge... Wir waren wie berauscht, als wir durch Haifa fuhren, die erste jüdische Stadt, die ich jemals gesehen hatte, obwohl Haifa auch einen arabischen Stadtteil hatte. Hilsenrath gaat werken in een kibboets in de Galil, Kfar Rupin. Maar hij is rusteloos en trekt verder naar andere kibboetsiem. In café Hirsch op de Carmel vindt hij werk als bordenwasser en in het Hadassaziekenhuis, dat geen lift heeft, bestaat zijn werk uit het dragen van brancards.
Daarnaast probeert hij te schrijven maar dat lukt niet goed. In een brief vraagt hij Max Brod om raad. Dat levert niets op want Brod antwoordt hem clichématig. Ook zijn alter ego Jablonski komt niet verder met het schrijven aan zijn roman:
‘Ich habe in der letzten Zeit nichts geschrieben’, sagte ich.
‘Kommen Sie da nicht aus dem Schwung? Ich nehme an, dass man den Faden verliert, wenn man zu lange unterbricht.’
‘Da haben Sie recht’, sagte ich. ‘Anderseits ist das Ghetto, ich meine das Leben im Ghetto, noch so lebendig, dass ich gar nichts erfinden brauche. Ich sehe noch jeden Tag vor mir mit allem Schrecken, und ich sehe die hungrigen Menschen, als wäre all das gestern gewesen.’
Eind 1947 verlaat Hilsenrath Palestina, op een Griekse vrachtboot, met bestemming Marseille. Waarom? Verlangen naar zijn familie zal hem hebben gedreven want intussen was gebleken dat zijn vader de oorlog had overleefd, in Frankrijk, onder de naam Jean Kléber. Zijn vrouw en hun andere zoon, Manfred, hadden zich al bij hem gevoegd.
Maar er is meer. Overgeleverd is een brief die Hilsenrath 22 oktober 1945 aan zijn vader schreef. Daarin staat een opmerkelijke passage:
Bij het lezen van deze passage dacht ik aan Joseph Roth die, geworteld in Galicië, de landstreek ten noorden van de Boekovina, ook niet veel heil zag in een nationale staat, maar droomde van de ten onder gegane Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie waar, meende hij, minderheden vreedzaam naast elkaar leefden. De opvatting van Hilsenrath vind je, in meer theoretische vorm, ook bij Hannah Arendt. Hilsenrath en Arendt, zo kan je hun ideeën samenvatten, wezen het zionisme niet af maar wel het concept van een nationale staat, want dan dreigt het gevaar dat onvoldoende ruimte wordt geboden aan etnische en culturele minderheden. Net als Arendt dacht Hilsenrath in die jaren aan een binationale staat samen met de Arabieren. Jablonski laat hij het zo verwoorden: ‘Die jüdische Staat wird auch ein Araberstaat sein. Wir müssen den Zukunftsstaat zusammen machen.’
Boekomslag Verliebt in die deutsche Sprache Die Odyssee des Edgar Hilsenrath
Er was voor de rusteloze Hilsenrath nog een belangrijke reden zijn odyssee te vervolgen. Hilsenrath miste in Palestina het Duits, de taal waarin hij zijn roman probeerde te schrijven. De Duitse taal zal maken dat de odyssee in Duitsland haar eindstation vindt. Maar zover is het nog niet.
Mede omdat het schrijven niet goed lukte, begon Hilsenrath in Palestina al aan depressies te lijden. Het werd er in Frankrijk niet beter op. Zijn depressies verergerden zich. De geraadpleegde artsen probeerden van alles om hem te helpen, zelfs door het toedienen van elektroshocks. Tevergeefs. Hilsenrath kwam er pas weer bovenop toen het hem lukte te schrijven. Hij zat in een café aan de Place de la Comédie, vroeg de kelner om een glas rode wijn en schrijfpapier en ontdekte dat het eindelijk zo ver was. Ich trank Wein und schrieb wie besessen, vertelt hij later. Nach zwei Stunden hatte ich dreissig Seiten geschrieben. Ich wusste plötzlich: es klappte. Ich kan schreiben. Ich bin Schriftsteller. Maar daarmee is zijn boek Nacht nog geen feit, nog lang niet.
In 1951 gaat Hilsenrath naar Amerika. New York wordt zijn nieuwe woonplaats. Tot 1975. Al die jaren zal hij met allerlei kleine baantjes in zijn levensonderhoud voorzien. Vooral als kelner. Dat geeft hem vrije tijd en die vrije tijd gebruikt hij om te schrijven. In cafés en met de pen. Maart 1954 is zijn gettoroman af. Hilsenrath koopt een tweedehands schrijfmachine en gaat het met de hand geschreven manuscript niet alleen uittypen maar ook bewerken. Ook dat kost hem jaren. 1959 – nach fünf Jahren weiterer Arbeit am Text – war die Reinschrift des Gettoromans erstellt, schrijft Helmut Braun in zijn biografie van Hilsenrath, lagen 737 Seiten Typoskripte in fünf Heftern vor, hatte der Autor seine Trauer abgearbeitet, den Kaddish für sein Volk gebetet.
Mooie woorden van Braun. Maar een uitgever voor zijn boek vindt Hilsenrath niet. Dat duurt nog tot 1964 als Kindler Verlag de roman uitgeeft, in een kleine oplage die in Duitsland nauwelijks opvalt. Achter de schermen heeft met name Ernest Landau, een Joodse medewerker van Kindler Verlag, zich tegen een ruimere verspreiding van Nacht verzet. Hij meende dat het gedrag van de Joden in het getto, zoals door Hilsenrath beschreven, de slachtoffers bezoedelde en in het naoorlogse Duitsland voedsel zou kunnen geven aan nieuwe antisemitische argumenten.
De tocht door uitgeversland is gelukkig nog niet teneinde. Een grote Amerikaanse uitgever, Doubleday & Company, bracht in 1966 een Engelse vertaling van Nacht uit die wel veel succes had. Het leidde zelfs tot een pocketuitgave bij Manor Books. Geld leverde dat alles nog niet op. Hilsenrath bleef werken als kelner. Manor Books ging naderhand failliet en eerst toen bleek dat Hilsenrath nog recht had op nooit uitbetaalde honoraria tot $ 167.500. Door het faillissement liep hij dat geld definitief mis.
Ook zijn tweede boek, in het Engels The Nazi and the Barber, kwam bij Doubleday & Company uit. In 1971. De Duitse uitgevers toonden echter geen enkele interesse. Er kwam voorshands geen uitgave in de taal waarin deze roman oorspronkelijk was geschreven. In 1975 was het voor Hilsenrath, die in Amerika het contact met de Duitse taal dreigde te verliezen, de doorslaggevende reden om naar Duitsland te verhuizen.
In 1977 ontmoet Hilsenrath Helmut Braun, die een kleine uitgeverij had en Der Nazi & der Friseur uitgeeft. In 1978 gevolgd door Nacht. En dat is het begin van het succes, ook in Duitsland. Tegen Der Nazi & der Friseur waren eveneens bedenkingen. Het is een satirische roman die daardoor irritatie kan oproepen. Maar de weerstand tegen beide romans, ook in Joodse kring, neemt af.
Dat blijkt wel als Hilsenrath in 1992 de Heinz Galinski Prijs van de Joodse Gemeente Berlijn wordt toegekend. Zijn biograaf Braun vermeldt dat in de feestrede nadrukkelijk ook Nacht* en Der Nazi & der Friseur werden genoemd. Gerade diese beiden Bücher waren bei ihrem Erscheiden unter den Juden in Deutschland und Israel umstritten und hatten für manche Irritation gesorgt. Die Preisverleihung, so empfand ich es, schrijft Braun, zeigte jetzt, dass der Autor und sein Werk nunmehr anerkannt waren und die jüdischen Institutionen ihren Frieden mit Edgar Hilsenrath geschlossen hatten.
Berlijn 2006: Edgar Hilsenrath signeert
In 2006 verscheen Berlin ... Endstation. Hilsenrath beschrijft in die roman de terugkeer naar Berlijn van Joseph Leschinsky, Lesche zoals iedereen hem noemt. Hilsenrath schrijft zijn romans vaak rond een thema dat samenvalt met zijn eigen ervaringen. Maar natuurlijk is Lesche niet één op één Hilsenrath.
De Einzelgänger Hilsenrath was buiten Duitsland van zijn enige geliefde afgesloten, de Duitse taal. ‘Es geht mir nur um die Sprache’, laat Hilsenrath Lesche zeggen. ‘Man kann die deutsche Sprache lieben, ohne die Deutschen zu lieben’. In zijn roman beschrijft Hilsenrath de tegenstrijdige gevoelens en ervaringen van een Joodse schrijver die in Berlijn gaat wonen. Het is voor Lesche niet gemakkelijk in Duitsland te leven. Hij droomt ervan een medescholier uit Halle om te brengen die hem indertijd heeft gepest omdat hij een Jood is. Die medescholier blijkt tot andere gedachten over zijn verleden te zijn gekomen. Er zijn echter in Duitsland ook neonazi’s die de woning van Lesche bekladden en hem bedreigen.
‘Du kannst den Holocaust nicht loswerden’, sagte sie.
‘Ich werde ihn nie loswerden’, sagte Lesche.
In de roman krijgt Lesche, net als Hilsenrath zelf, een beroerte. Op zijn ziekbed overdenkt Lesche zijn leven. Hij denkt ook aan zijn roman. Es war ein Ghetto-roman, und Lesche hatte ihn mit seinem Herzblut geschrieben.
Hilsenrath laat Lesche in Berlin ... Endstation overlijden. De laatste zinnen van de roman luiden: