De levensloop van Canetti is veelkleurig en diens boeken zijn niet onder één noemer te vangen. Toch is Sven Hanuschek er in zijn biografie, die nu ook in het Nederlands is verschenen, uitmuntend in geslaagd leven en werk van Nobelprijswinnaar Canetti overtuigend in beeld te brengen. Lezen dus. Hier iets over de levenslange latrelatie van Canetti met het jodendom.
Canetti is op 25 juli 1905 in Roetsjoek, Bulgarije, geboren. De ouders van Canetti, Eliëzer Canetti en Mathilde Arditti, waren Sefardische Joden. Al in 1911 gingen zij naar Manchester, waar familieleden van Mathilde Arditti een zaak hadden. Het overlijden van de vader van Canetti, op 8 oktober 1912, markeert het begin van de tocht van Canetti naar Wenen, Zürich, Frankfurt en Londen, een tocht door Europa die Canetti heeft gemaakt tot een schrijver die in de Duitse taal een woning vond.
Thuis in Roetsjoek was Ladino de voertaal. Duits was echter voor de ouders van Canetti de geheimtaal van hun liefde. Canetti, die hen niet verstond als zij Duits met elkaar spraken, dacht dat het om wonderlijke dingen moest gaan, die je alleen in die taal kon zeggen. In Manchester leerde Canetti Engels. Het verhaal hoe Canetti daarna toch een Duitstalige schrijver werd, is een centrale passage uit De behouden tong, het eerste deel van de memoires van Canetti. Zijn moeder las Canetti hardop zinnen voor, die Canetti tot de volgende les moest onthouden. Lukte hem dat niet, dan gaf zijn moeder te kennen hem maar een domme idioot te vinden. Voor Canetti was Duits niet alleen alsnog zijn moedertaal, het was ook de taal van het Exil. In die zin valt de paradox te verstaan die Canetti na de oorlog onder woorden bracht: Die Sprache meines Geistes wird die deutsche bleiben, und zwar weil ich Jude bin.
Uit De behouden tong weten we dat Canetti tijdens de sederavond het Ma-nisjtana heeft mogen zeggen en ook Poerim heeft gevierd. Canetti moet dus in zijn jeugd van de Joodse tradities het nodige hebben opgestoken, maar zo heel ver zal dat toch niet zijn gegaan. In Manchester zette zijn moeder hem varkensvlees voor om het taboe te doorbreken. In Wenen bezocht Canetti toch weer enige tijd Talmoed Tora. Hij logeerde dan in het weekend bij zijn nog traditionele grootvader Canetti. Zijn moeder vindt dit onderwijs echter nog steeds van weinig belang. Volgens haar komt het alleen aan op het Kaddiesj zeggen voor zijn overleden vader en mogelijk ook Jom Kipoer.
Maar aan het Jood-zijn kon men zich niet onttrekken. De Anschluss van 13 maart 1938 maakte het voor Joden vrijwel onmogelijk langer in Oostenrijk te blijven. Zo werden de Joden vanaf zomer 1938 systematisch uit hun huizen verdreven. Dat lot trof ook Elias en Veza Canetti, die in 1934 waren getrouwd. Maanden, schrijft Hanuschek, hebben zij moeten wachten op het uitreisvisum dat uiteindelijk op 19 november 1938 is afgegeven.
De oorlogsjaren heeft Canetti in Engeland doorgebracht. Hij heeft die jaren niet gepubliceerd. Dat heeft te maken met zijn toen begonnen studie Massa en Macht maar hangt mogelijk ook samen met een gevoel van schuld tegenover degenen die het tijdens de Sjoa zoveel moeilijker hebben gehad dan hijzelf in het betrekkelijk veilige Engeland. In zijn boek over die tijd, Party tijdens de blitz, laat Canetti de oorlog op de achtergrond. Maar al gaat Massa en Macht niet rechtstreeks over de Sjoa, Canetti kon, toen hij dit boek af had, terecht schrijven: Jetz sage ich mir, dass es mir gelungen ist, dieses Jahrhundert an den Gurgel zu packen.
De schroom om zich over de Sjoa te uiten loopt parallel met, wat Canetti heeft genoemd, zijn grootste uitdaging, de steeds terugkerende verleiding om volledig Jood te willen zijn. De eerste Aufzeichnung uit 1944 luidt: Die grösste geistige Versuchung in meinem Leben, die einzige, gegen die ich sehr schwer anzukämpfen habe, ist die: ganz Jude zu sein. Het is vooral zijn visie op, kort samengevat, het algemeen menselijke, die Canetti in laatste instantie weerhoudt geheel en onvoorwaardelijk Jood te zijn. Es gibt eine Klagemauer der Menschheit, und an dieser stehe ich. Aan religie heeft Canetti steeds opnieuw aandacht besteed. Maar hij kon niet toetreden tot de Joodse geloofsgemeenschap, die hij vereerde maar waarvan hij zich in zijn leven heeft losgemaakt en willen losmaken.
In 1954 maakt Canetti een reis naar Marokko, waarover hij in De stemmen van Marrakesch verslag heeft gedaan. Centraal in het boek staat zijn bezoek aan de Joodse wijk van Marrakesch. Canetti beschrijft hoe hij, alleen en beschroomd, de Joodse wijk inloopt. In het midden van de wijk aangekomen heeft hij het gevoel het doel van zijn reis te hebben bereikt. Ik wilde hier niet meer weg, honderden jaren geleden was ik hier al geweest, maar ik was het vergeten en nu kwam alles terug. Ik vond er de dichtheid en de warmte van het leven die ik in mezelf voel. Ik was dat plein toen ik daar stond. Ik geloof dat ik dat plein nog steeds ben.
Als Canetti de volgende dag weer de Joodse wijk inloopt, komt het tot verschillende ontmoetingen, onder andere met Eli Dahan. Aan Canetti wordt gevraagd of hij een Jood is en hij antwoordt begeistert dat dit het geval is. En dan treft Canetti de vader van Eli Dahan, net als zijn eigen grootvader een patriarch van de oude stempel. In de beschrijving van die ontmoeting laat Canetti zijn diepe verbondenheid met het jodendom zien en tegelijk zijn schroom. Als hij wordt uitgenodigd het Poerimfeest mee te vieren, laat hij het afweten omdat dan, zo schrijft Canetti, zou blijken hoe weinig hij weet van de Joodse gebruiken en gebeden.
De laatste stap, volledig Jood te zijn, zet Canetti niet. Verbondenheid en toch afstand houden. Deze ambivalentie komen we op meer plaatsen in het werk van Canetti tegen. In 1993 schrijft hij: Ik geloof dat het de eigenlijke roeping van de Joden is hun betekenis, hun afkomst te erkennen, die nooit te verloochenen, maar wel het geloof te wantrouwen dat hen tot op heden onder pijnen heeft bewaard. Met deze woorden heeft Canetti een jaar voor zijn dood zijn latrelatie met het jodendom nogmaals samengevat.
Sven Hanuschek, Elias Canetti, De biografie, Arbeiderspers, 2008.