Mijn zoektocht naar Karl Emil Franzos (1848-1904) heeft deze week een klein boekje met bijzondere afbeeldingen uit 1916 opgeleverd. Van die zoektocht en vondst een verslag.
Al eerder schreef ik een column over Franzos en over zijn hoofdwerk Der Pojaz. Franzos heeft de eerste jaren van zijn leven in Czortkow doorgebracht, een kleine plaats in Podolië, waar zijn vader arts was. In zijn boeken is Barnow (de naam is verzonnen) geënt op een plaats als Czortkow met vooral chassidische Joden. Die Juden von Barnow heet de eerste bundeling van zijn verhalen. Maar ook in andere bekende werken van Franzos, Aus Halb-Asien en Der Pojaz, komt Barnow voor.
In mijn moderne herdruk van Die Juden von Barnow is het voorwoord tot de zesde druk overgenomen. Daarin vermeldt Franzos trots dat zijn boek in 16 talen is vertaald. De Nederlandse vertaling, van de hand van Susan Seligman, was de eerste. Die verscheen al in hetzelfde jaar als de oorspronkelijke uitgave van 1877. Daarna zijn nog verschillende andere boeken van Franzos in het Nederlands vertaald, waaronder Moschko von Parma en Der Pojaz, beide door S.J. Barentz-Schönberg. Naar De Joden van Barnow en De Pias, zoals de Nederlandse titels luiden, ben ik al geruime tijd tevergeefs op zoek. Wel bezit ik de Nederlandse uitgave van Moschko van Parma die ik van een andere liefhebber van Franzos cadeau heb gekregen.
De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is enkele jaren geleden het project ‘Historische kranten’ gestart dat gisteren, 22 november, feestelijk is afgesloten. Miljoenen krantenpagina’s staan nu online. Wie Karl Emil Franzos intikt, bemerkt dat aan het eind van de 19e eeuw het Nieuw Israelietisch Weekblad, Het Handelsblad en ook Het Soerabaiasch Handelsblad verhalen van Franzos hebben afgedrukt. Daaronder (in het NIW) Shylock in Barnow. In 1917 heeft Het Volk, dagblad van de arbeiderspartij, De Pias in zijn kolommen opgenomen. Dit alles steeds als feuilleton, dus over meerdere uitgaven, wat het op deze manier lezen van de verhalen nogal bemoeilijkt. Er komt, begrijp ik, ook een app Hier was het nieuws en misschien is dat een verbetering. Dit neemt niet weg dat het een geweldig project is.
In 1922 had Julius Pée, de in literatuur geïnteresseerde herkent in hem de schrijver van Multatuli en de zijnen, het voornemen om een biografie van Franzos te schrijven. Hij heeft daarover met diens weduwe Ottilie Franzos gecorrespondeerd, maar tot uitvoering van het voornemen is het niet gekomen. Na de jaren twintig van de vorige eeuw is in Nederland vrijwel elke belangstelling voor het werk van Franzos verdwenen. Wel publiceerde Siegfried van Praag in 1930 Het ghetto, beschouwing en bloemlezing van west- en oost-joodsche ghettoschetsen, met een verhaal van Franzos, De baard van Abraham Weinkäfer.
Zoals zo vaak lijken veel commentaren op het werk van Franzos nogal op elkaar en steeds stuitte ik daarbij op aanhalingen uit Die Geschichte des Erstlingswerks, een uitgave uit 1894, ingeleid door Franzos en met bijdragen van uiteenlopende schrijvers over hun eerste boek. Daarin ook een hoofdstuk van Franzos over Die Juden von Barnow. Anders dan de Nederlandse vertalingen van zijn romans en verhalen, bleek Die Geschichte des Erstlingswerks gemakkelijk te vinden, ook bij een antiquariaat in Amsterdam. Van de schrijvers die een hoofdstuk hebben geschreven, is steeds een portret met handtekening afgedrukt. Die van Franzos neem ik hier over.
De bijdrage van Franzos aan Die Geschichte des Erstlingswerks bleek inderdaad de moeite meer dan waard. Uitvoerig beschrijft hij hoe zijn vader in Czortkow terecht is gekomen. Unsere Vorfahren waren spanische Juden, die vor den Verfolgungen der Inquisition nach Holland geflüchtet und endlich in Lothringen eine neue Heimstätte gefunden. Vandaar de naam Franzos, maar dan zijn we al in Czortkow waar zijn vader, Heinrich Franzos, tot districtsarts was benoemd. Heinrich Franzos had in Berlijn gestudeerd en bracht uit die stad zijn liefde voor Mendelssohn, Lessing en Schiller mee. Hij gaf dat door aan zijn zoon, al zei hij er uitdrukkelijk bij: Als Jude geboren, hast du Jude zu bleiben. En daarmee is het thema gegeven dat Franzos zijn leven lang trouw is gebleven.
Franzos had in Czortkow weinig contact met wat hij de ‘kaftanjoden’ noemt maar kreeg als Jood niettemin ook Hebreeuwse les, van Nathan Weiser. So wuchsen mir Deutschtum und Judentum zu einer Einheit zusammen, vat Franzos samen, von beide hörte ich nur das Edelste, was mich zur Begeisterung entflammen konnte.
Ik denk dat het goed is Franzos zo te lezen. Al is het waar dat hij zich in zijn boeken ook vaak neerbuigend heeft uitgelaten over de Joden in een plaats als Barnow. Tora en Talmoed hebben hun verstand gescherpt maar, meent hij, vrome waan houdt hun ontwikkeling tegen. Die Juden von Barnow is dan ook niet alleen maar een liefdevolle beschrijving van Joods leven. Het is tevens, schreef Franzos, im Osten eine Waffe im Kampf der Aufklärung gegen die Finsternis geworden. Die stellingname is hem in commentaren vaak voor de voeten geworpen. Hij zou daardoor onvoldoende oog hebben gehad voor de eigen betekenis van het jodendom in Oost-Europa. Dat verwijt gaat overigens bepaald minder op voor zijn laatste boek Der Pojaz waarin hij een brug heeft willen slaan tussen oost en west. Franzos zag toen als zijn belangrijkste opdracht den Gegensatz zwischen dem Judentum des Ostens und dem Westens ausgleichen zu helfen.
Toen ik Die Geschichte des Erstlingswerks bij het antiquariaat ging ophalen, lagen ook enkele andere boeken van Franzos ter inzage voor mij klaar. Een klein boekje uit 1916 kon ik niet weerstaan en dus kocht ik band 54 van de Hausbücherei der Deutschen Dichter-Gedächnis-Stiftung, met vier Geschichten aus Halbasien. Eén van die verhalen heet Schiller in Barnow, geschreven in 1875. Daarover meer, ook omdat het boekje is verlucht met tekeningen van Ludwig Berwald (1865-1943). Voor wie na het lezen van deze column nieuwsgierig is geworden naar Schiller in Barnow, de volgende tip. Het verhaal is gelezen door Stefan Flemming en de daarvan gemaakte opname kan tegen betaling worden gedownload.
In Barnow, zo begint het verhaal, zijn vijf exemplaren te vinden van de gedichten van Schiller. Graf Alexander Rodzicki en de vrouw van de kantonrechter hebben een exemplaar, maar ook de stadsarts Artur, eigenlijk Aaron, Tulpenblüh en Schlome Barrascher hebben er een. Eigenlijk staat in het verhaal het vijfde exemplaar centraal, een maar armzalig boekje, slecht gedrukt en vol inktvlekken. Een antiquaar zou daarvoor niet veel willen betalen: wenn ein Antiquar fünf Kreuzer dafür geben würde, so wäre er nicht gescheit. Toch wil ik het hier niet hebben over dat vijfde exemplaar maar over Schlome Barrascher, ook al speelt hij slechts een ondergeschikte rol in Schiller in Barnow.
Schlome Barrascher had een rijke vader, ein ‘Rendar’, ein Brantweinschenker, die echter niet erg ontwikkeld was en nauwelijks het gebedenboek kon lezen. Een vader wil natuurlijk dat zijn zoon zich ontwikkelt. Darum sollte der Junge eine Leuchte werden in Israel. Schlome bestudeerde dus de Talmoed en leefde als Jood tussen de Joden. Nur dass er daneben auch gern Schiller las. Als Schlome de gedichten van Schiller leest, dan lichten zijn ogen op. Dann ist er kein müder, vereinsamter, gescheiterter Mensch mehr. Dan is hij een Glücklicher Mann!
Een vrome ‘kaftanjood’ in het Galicië van 1875 die Schiller leest. Naar deze tekening van Ludwig Berwald heb ik lang gekeken. Natuurlijk met de ogen van nu. Je zou er een heel betoog over de loop van de geschiedenis aan kunnen ophangen. Mij raakte het meest wat, denk ik, Franzos heeft bedoeld en de tekening mooi tot uitdrukking brengt. Jood zijn en blijven, natuurlijk, maar zonder je af te sluiten voor de tijd en de omgeving waarin je leeft. Daar ga je in ieder geval heel blij van kijken.