Itzik Manger uit Czernowitz

Leo Frijda

vrijdag 27 mei 2016

Literaturstadt Czernowitz of Stadt der Dichter luiden de titels van twee boeken die ik mijn vorige columns heb aangehaald. Tot die dichters behoren ook Elieser Steinbarg en Itzik Manger die in het Jiddisj schreven.


Links Itzik Manger, rechts Elieser Steinbarg, Czernowitz 1924
(de dichter in het midden is Mojsche Altman)

Zie over Manger en Steinbarg een eerdere column van 22 juni 2012. Ik noemde toen ook de tweetalige verzamelbundel Sprakeloos water, Spiegel van de moderne Jiddische poëzie van Willy Brill, in 2007 bij Meulenhoff verschenen waarin gedichten van Steinbarg en Manger zijn opgenomen. Bovendien wees ik op het boek van Efrat Gal-Ed, Dunkelgold, met veel gedichten van Manger in het Jiddisj en in het Duits, naast elkaar. Bijgevoegd is ook nog eens een CD waarop Manger eigen gedichten leest. Van Dunkelgold is nu een heruitgave verschenen omdat Efrat Gal-Ed begin van dit jaar een biografie van Manger heeft gepubliceerd, onder de titel Niemandssprache, Itzik Manger – ein europäischer Dichter. Beide boeken zijn verschenen bij de Jüdischer Verlag van Suhrkamp en samen vormen zij een indrukwekkend monument voor Itzik Manger, de prins van de Jiddisje ballade.

Het eerste deel van Niemandssprache heeft gediend als dissertatie voor de promotie van Gal-Ed aan de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf. Dit deel is in zijn geheel op internet te vinden.

Gal-Ed heeft een schitterende biografie geschreven waaraan ze tien jaar heeft gewerkt waarbij zij heeft gekozen voor het ‘Talmoedische model’. Dat bood haar de mogelijkheid, zoals zij het in haar voorwoord formuleert, ‘sowohl Erzählpassagen chronologisch aus Bild- und Textdokumenten zu entwickeln als auch – in einem umgebenden Tekst – kulturelle, politische, literarische und soziale Felder zu skizzieren, den Blick auf das Verhältnis von Legende und Lebensumständen, von Werk und Lebensentwurf zu richten’.

De keuze voor het ‘Talmoedische model’ heeft geleid tot een prachtige vormgeving doordat de centrale en in een groter lettertype gezette tekst wordt omringd met afbeeldingen en aanvullende brieven en herinneringen. Dat komt nog beter en fraaier tot z’n recht in het gedrukte boek dan in het op internet te raadplegen eerste deel, ook omdat in die tekst de even en oneven bladzijden niet naast elkaar staan.

De keuze voor het ‘Talmoedische model’ betekent bovendien dat het de lezer wordt vergund de biografie te lezen en al dan niet de diepte in te gaan door ook de aanvullende teksten te bestuderen die het leven en het werk van Manger plaatsen binnen de bredere context van het vooroorlogse Jiddisje landschap in Oost-Europa. Daardoor is het een biografie geworden die als vanzelf tot herlezen en nadere studie dwingt. ‘Erst im Leseprozess entsteht die Biographie’, zo vat Gal-Ed dit in haar voorwoord kort en bondig samen.

Ik heb het boek over Manger meegenomen op vakantie maar, zoals dat vaak gaat, ik heb daaraan minder tijd besteed dan ik van plan was. Ik kan het echter niet laten nu al op dit boek te wijzen, hoewel ik het nog maar vluchtig heb gelezen en ik mij in het verlengde van mijn vorige columns ook nog eens beperk tot het aanstippen van enkele passages over Manger en Czernowitz.

Itzik Manger is op 30 mei 1901 in Czernowitz geboren als zoon van Hillel en Chawe Manger. Het geboortehuis van Manger lag in de benedenstad waar de arme en meer traditionele Joden woonden. Hillel Manger was afkomstig uit een in de Karpaten gelegen sjtetl, Stoptschet, en leerde het kleermakersvak in het eveneens aan de Proet gelegen Kolomea waar hij met Chawe Wolliner trouwde. De kleine Manger heeft met zijn grootvader Awrom, die voerman was, vele malen tochten gemaakt door de donkere bossen van de Karpaten. Hij zal later dichten:

Zwischen Stoptschet und Kolomej
(o stille Freude meiner Kinderjahre)
auf dem Bock sitzt Grossvater und schweigt –
Hüa, Fuchs, hüa! Und wir fahren.

Het oorspronkelijke gedicht is niet in het Duits maar in het Jiddisj. Waarom koos Manger voor het Jiddisj? Efrat Gal-Ed:

Er wählt Jiddisch, es ist sein Zuhause, der intime, unbezweifelbare Klang, vertrautes Idiom und verlässliches Bild, Muttersprache, die Kultur und Lebensweise bedeutet, eine Welt, die er als Kind in Czernowitz in eine deutsche, rumänische und ukrainische Umwelt eingebunden erlebt hat.

Manger koos al vroeg voor het Jiddisj omdat het de taal was van het hem vertrouwde, warme milieu van zijn jeugdjaren. Het is de cultuur die hij als kind in Czernowitz had beleefd, in een verder Duitse, Roemeense en Oekraïense omgeving. Die keuze had ook z’n problematische kanten en in de door Gal-Ed aan haar boek meegegeven titel, Niemandssprache, en ondertitel, ein europäischer Dichter, komt dat tot uiting. Manger consteerde al in in 1925 dat het Jiddisj een ‘Niemandssprache, Niemandsliteratur, Niemandswelt’ was. ‘Damit’, schrijft Gal-Ed, ‘stellte Manger fest, dass unter den europäischen Kulturen die jiddische schutzlos und gefährdet, vogelfrei sei’. Tijdens zijn leven heeft Manger moeten meemaken dat ‘der lebendige Sprachraum des Jiddischen in Europa verschwand, als habe es ihn nie gegeben’. Ook zijn vader Hillel Manger ging in die donkere jaren ten onder. Op 30 november 1942 vond hij de dood in het in Transnistrië gelegen kamp Murafa. Het door Gal-Ed gebruikte woord ‘vogelfrei’ is treffend want toen Manger bericht had gekregen van de dood van zijn vader, stelde hij in een overpeinzing dat woord centraal:

Was ist jüdisches Leben? – Vogelfrei!
Was ist jüdisches Sterben? – Vogelfrei!
Jüdischer Traum? Jüdischer Genius? – Vogelfrei, vogelfrei!
Und wo liegt der Sinn von diesem Vogelfreisein?

Een Europese dichter? Manger moet een keer hebben gezegd: ‘Ich bin ganz und gar Gedicht …’ en hij was zeker een dichter van Europees niveau. Toen zijn debuut, Lid und Ballade, was verschenen, noemde een recensent deze gedichtenbundel het eerste moderne Jiddisje boek in Roemenië. Die recensent had ook Europa kunnen schrijven want het ‘Sprachraum’ van Manger beperkte zich niet tot het Roemeense Czernowitz. Op jonge leeftijd ging hij al naar Jassy en vanaf 1928 tot 1938 is Warschau zijn vaste woonplaats al zal hij ook regelmatig in andere belangrijke Jiddisje centra als Wilna en Riga te vinden zijn, waar hij contacten onderhoudt met in het Jiddisj schrijvende dichters en voordrachten houdt.

Regelmatig kwam Manger terug naar Czernowitz, waar hij was geboren en waar zijn ouderlijk huis stond. In 1924 is de foto gemaakt waarop hij samen met Elieser Steinbarg te zien is. Overigens onderhielden Manger en Steinbarg geen warme relatie. Van de ‘zerzauste, undisziplinierte, rebellische Manger’ hield Steinbarg liever afstand. In mijn column van 22 juni 2012 heb ik al aangehaald hoe Manger zich in Czernowitz gedroeg, van kroeg naar kroeg gaande. De wijn smaakte hem goed. Manger was een vagebond, een bohemien, een poète maudit zoals de Fransen zeggen.

In het boek van Gal-Ed staat een fraai portret van Manger, getekend door Ber Horowitz en gepubliceerd in de Literarische Bleter van 21 maart 1930. Ik neem het hier over.

De teksten rond de tekening heeft Gal-Ed zo goed mogelijk ontcijferd. Het zijn opmerkingen van andere dichters over de geportretteerde, zoals: ‘trinkt mehr als er isst’.

Maar men moet zich niet laten misleiden. Manger is meer dan een rebel. In zijn bundel Laterne im Wind staan veelzeggend naast elkaar gedichten als Ich der Troubadour, Ich der Prinz en Einsam. Van dat gedicht de laatste regels (overgenomen uit Dunkelgold):

Setz ich meinen Hut auf
und geh so vor mich hin.
Wohin geht denn, spät bei Nacht,
einer ganz allein?

Over Manger, las ik bij Gal-Ed, schreef een andere dichter:

Manger kann oft mit der Aussenwelt, mit sich selbst in Konflikt geraten, jedoch nie mit seiner dichterischen Berufung. Sein Schaffensprozess ist geradlinig. (…) Im Leben ist Manger ungeordnet, zügellos, aber in seiner Dichtung ist kein einziges Wort Abbild seines zerzausten Kopfs. In der Dichtung erreicht er die volle Harmonie, vor der er im Leben so oft resigniert.

Wij richten ons weer op Czernowitz waar zijn ouders leven. Manger wil vooral zijn moeder ‘Freude machen, ihr versicheren, dass nichts vom Schatz der Geschichten und Lieder, die sie ihm in der Kindheid erzählt und gesungen hatte, verlorengehe, dass sie in sein Gedicht eingehen’. Maar met zijn moeder gaat het al langere tijd niet goed en als zij op 6 november 1929 overlijdt, is Manger op reis. Hij zorgt naderhand voor de tekst die op de grafsteen komt te staan. Het is een gedicht in het Jiddisj waarvan één van de regels luidt: Hier ligt begraven de liefde zelf.

Later schrijft Manger een gedicht met dit woord als titel. Dat gedicht, Liefde, heeft Willy Brill opgenomen in Sprakeloos water. Daarvan hier de laatste regels:

De liefde laat haar in het graf niet rusten.
Zij opent voor de sterren haar gebedenboek
en bidt en bidt dat God haar zal verhoren.

In mijn droom zie ik haar tranen gloren.

Als Manger in 1934 Czernowitz bezoekt, hij is intussen een bekend en gevierd dichter, houdt hij een lezing in de grote zaal van het Joodse Huis over ‘Weg der jiddischen Literatur’ waarin hij spreekt over de worsteling met een ‘zerbrochenen Wirklichkeit’. Er wacht hem daarna een bijzondere verrassing. Vader Hillel Manger nodigt hem en de andere twee kinderen en enkele bevriende kleermakers uit op een glas wijn, ‘Gottes hellen Tränen’, in de wijnkelder van de Chassidiem. Verjaardagen viert men binnen de familie eigenlijk niet, het is slechts een ‘deutsche Mode’, maar deze verjaardag wil Hillel toch vieren om iets over het eigen leven te vertellen. Hillel Manger doet dat ‘im improvisierten Reimen und Melodien’.

Later zal zijn zoon die gebeurtenis in een verhaal vastleggen en we vinden het ook terug in het gedicht Seine Exzellenz mein Vater, waarvan de eerste regels luiden (overgenomen uit Dunkelgold):

Da stehst du vor mir, in der Hand den Becher Wein,
und singst in wunderschönen Reimen ab dein Leben
und trauerst über Mutters frühes Sterben,
der Abend hält am Fenster seinen Atem an.

Herfst 1937 is Manger voor het laatst in Czernowitz om wederom een voordracht te houden in de grote zaal van het Joodse Huis. Voor het laatst want naar Czernowitz zal hij nooit meer terugkeren. Manger gaat na deze voordracht terug naar Warschau waar hij al spoedig niet langer kan blijven. Op 21 april 1938 komt hij als balling in Parijs aan. Diezelfde dag, 21 april 1938, verschijnt het gedicht van Manger dat het bekendst is geworden: Op de weg staat een boom. Later zei hij over dat gedicht: ‘Ik heb dit lied geschreven in de dertiger jaren, als aandenken aan mijn moeder – een eenvoudige jiddisje mamme, die niet kon lezen en schrijven, maar boordevol liefde zat, een liefde die voor de sterkste vleugels te zwaar kon worden.’

Tenslotte. Bij het grasduinen in het prachtige boek van Efrat Gal-Ed vond ik de volgende karakterisering van Manger, opgetekend door Isaac Bashevis Singer:

Wenn er betrunken war, hat er mit Bitterkeit und Humor alle Schmerzen und Klagen ausgeschrien, die im Unterbewusstsein des ganzen Gewerbes lagen, das sich jiddische Literatur nannte.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009