Mijn column van vorige week eindigde ik met de vraag of Stefan Zweig ook wel over Joodse onderwerpen heeft geschreven. In de meeste van zijn boeken vinden we een Joods thema immers niet rechtstreeks terug. Oliver Matuschek, de schrijver van Stefan Zweig, Drei Leben, Eine Biographie, vat de opvatting van Stefan Zweig als volgt samen: jüdische Autoren dürften sich seiner Ansicht nach keinesfalls von der übrigen Literatur absondern. Wel meent Zweig dat het op de weg van Joodse schrijvers ligt om in moeilijke tijden van vervolging den Forderungen der Zeit Rechnung zu tragen.
Het laatste is precies wat Zweig met zijn biografie van Erasmus heeft gedaan. Zweig heeft zich met Erasmus, zo verwoordt hij het in zijn autobiografie, ontworsteld aan de tragedie van zijn tijd. In een brief van januari 1934 schrijft hij:
Al wilde Zweig de Joodse problematiek niet als enige onderwerp op de voorgrond plaatsen, daarmee rust hierop nog geen taboe want ook een Joods onderwerp kan natuurlijk heel goed dienen om den Forderungen der Zeit Rechnung zu tragen. Als overtuigd pacifist schreef Zweig tijdens de Eerste Wereldoorlog het toneelstuk Jeremias. Jeremias als de man die tevergeefs had gewaarschuwd. Dit toneelstuk verscheen in 1917, het eerste van al mijn boeken dat voor mezelf waarde had, noteerde hij later. Zweig had er uitdrukkelijk voor gekozen op de omslag een menora te laten afbeelden.
In zijn autobiografie schrijft Zweig: Onbewust had ik door een thema uit de bijbel te kiezen iets aangeraakt dan tot dan toe ongebruikt in mij aanwezig was geweest: de in het donker van bloed of traditie gewortelde verbondenheid met het joodse lot. Een Joods thema dus, zij het uitdrukkelijk gebruikt om zich tegen het oorlogsgeweld van die tijd te keren.
Op de begrafenis van Stefan Zweig las rabbijn Lemle een gedeelte uit Jeremias. Ik weet niet of Zweig daar zelf nog om had gevraagd en ik weet ook niet welk gedeelte was gekozen. Misschien de laatste regels van Jeremias:
Zweig heeft in de loop van de tijd verschillende legenden geschreven. De eerste gaat over de derde duif uit het Noachverhaal die niet meer terugkeert. Zweig laat in zijn legende uit 1916 de derde duif in het verborgene voortleven en uit haar dromen opschrikken. Als eens de wateren, zo overstroomde nu het vuur de wereld ... Waarheen zij ook vloog, overal waren deze bliksemschichten, dit gebulder, door mensen ontketend – overal oorlog!
In 1926 schreef Zweig de legende Rahel rechtet mit Gott, directer nog dan De legende van de derde duif, een Joodse legende. Het was weer eens zo ver, het Joodse volk had haar Verbond met God vergeten en Zijn toorn was zo groot dat zelfs de doden uit hun graven kwamen. Maar God sloeg geen acht op de smeekbeden van de aartsvaders en de profeten. Toen nam Rachel het woord en haar tranen verzachtten de toorn van God.
En dan is er de legende Der begrabene Leuchter uit 1937. Ik heb de Nederlandse uitgave die dat zelfde jaar al bij Allert de Lange was verschenen. De menora moet voor Zweig een bijzondere betekenis hebben gehad.
In het jaar 455 van de gewone jaartelling nemen de Vandalen de door de Romeinen uit de verwoeste tempel van Jeruzalem geroofde gouden menora als oorlogsbuit mee naar Byzantium. De Joden van Rome benoemen elf grijsaards om de menora te volgen samen met een jongen van slechts zeven jaar, Benjamin Marnefesch, want mochten de grijsaards sterven dan kan die jongen vertellen waar de menora uit de tempel is gebleven. Het verhaal De begraven kandelaar is het verhaal van de menora, maar ook het verhaal van het Joodse volk dat door God, zo leek het, vergeten was. Hij liet hen, die hij eens had uitverkoren, onverschillig alleen in kommer en ellende, schrijft Zweig in 1937. Benjamin Marnefesch, inmiddels ook een grijsaard, zal de menora volgen tot in Byzantium en vandaar verder naar zijn vaderland, want er zal geen vrede voor God zijn, eer zijn heiligdom terugkeert naar zijn heilige plaats. Maar misschien wil God, dat het lot van de kandelaar nog geheim blijft en niet aan het volk bekend zal worden. Want waar is ons volk en waar is zijn blijvende plaats? Overal zijn wij nog opgejaagden en gedulden, nergens is ons een plek gewaarborgd, om de kandelaar waardig te bewaren. Misschien laat God hem voor eeuwig in het duister en moet ons volk ongetroost zwerven, verstoven en verstrooid over de rug van de aarde. Maar misschien – en mijn hart is vol van die verwachting – misschien zal zijn wil willen, dat ons volk naar zijn vaderland terugkeert.
Een opvallende tekst voor iemand die zo weinig zag in het zionisme van Herzl en die in 1941, toen rabbijn Lemle hem had gevraagd tijdens Jom Kipoer een lezing te houden, daarvan afzag met de woorden dass ich – wie die meisten Österreicher – sehr lax in Dingen des Glaubens erzogen wurde und ein Unsicherheitsgefühl in einer wahrhaft glaubigen Versammlung nicht bemeistern könnte. De zeker niet erg religieus ingestelde Zweig heeft niettemin de legende van De begraven kandelaar gebruikt om opnieuw den Forderungen der Zeit Rechnung zu tragen.
Er zijn nog enkele verhalen van Zweig met Joodse thema’s. Zweig heeft veel geschreven dus ik weet niet zeker of ik alles heb gevonden. Het verhaal Untergang eines Herzens uit 1927 bijvoorbeeld waarin een oude man, Salomonsohn, aan het eind van zijn leven de weg naar de synagoge terugvindt. Maar er is vooral het ontroerende verhaal Buchmendel uit 1929 (het staat in de verzamelbundel Schaaknovelle en andere verhalen). Een juweeltje.
Jakob Mendel is een kleine Galicische boeksjacheraar. De verteller had hem in het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog vaak zien zitten in café Gluck, aan het vierkante tafeltje met het grijsvuile, het aldoor met boeken en geschriften overladen marmeren blad ... zijn bebrilde blik hypnotisch strak op een boek gericht ... zoals hij daar zat en al lezend zoemend en brommend zijn lichaam en zijn slecht gepoetste, vlekkerige kaalkop heen en weer wiegde, een gewoonte meegebracht uit de cheder. Jakob Mendel leest in opperste concentratie, hij zag en hoorde niets van alles om zich heen. Naast hem lawaaiden en krakeelden de biljartspelers, renden de kelners, rinkelde de telefoon; men schrobde de vloer, men stookte de kachel, hij merkte er niets van.
Jakob Mendel is een uniek geheugenwonder, een bibliografisch fenomeen, een universele catalogus op twee benen. Jakob Mendel kan ieder boek voor je vinden. Hij wist van ieder werk, of dat nu gisteren was verschenen of een tweehonderd jaar oud was, op slag precies de plaats van uitgave, de schrijver, de prijs, nieuw en antiquarisch ...
Na de Eerste Wereldoorlog weer in Wenen ziet de verteller dat de plaats aan het vierkante tafeltje met het marmeren blad in café Gluck onbezet is en hij gaat na wat er met Jakob Mendel is gebeurd. Het was niet tot Jakob Mendel doorgedrongen dat het oorlog was en toen hij vanuit Wenen een briefkaart had gestuurd naar een boekhandelaar in Parijs, werd hij ondervraagd. En toen ook nog eens bleek dat hij in een plaatsje in Rusland was geboren, werd Jakob Mendel gearresteerd en naar een concentratiekamp gestuurd. Wat hij daar lijdend doorstond, van zijn hogere en enige boekenwereld afgescheiden ... hierover ontbreekt iedere getuigenis. Na de oorlog teruggekeerd, was Mendel niet meer Mendel, zoals de wereld niet meer de wereld.
Buchmendel is één van die verhalen over een verloren Joods leven die veel meer zijn dan nostalgie. Er is in de literatuur nog een Jakob Mendel, voor wie dat ook geldt. Hij heet Abraham Sulitzer en is één van de personen in Seit zweitausend Jahren van Mihail Sebastian. Ook Abraham Sulitzer trägt in seinem Gedächtnis einen allgemeinen Katalog sämtlicher jüdischer Manuskripte und Drucke im Lande, weiss besonders, auf welchem Markt, in welchem Haus sie sich befinden. Er kennt sie alle, hat sie alle hinter seinen niederen Stirne gesammelt, hinter diesen Augen, die klein und suchend blinzeln.
Ik bezit een gelimiteerde bibliofiele uitgave van Buchmendel in het Duits met tekeningen van Kurt Löb. Die tekeningen, van café Gluck en van Jakob Mendel, kan ik hier helaas niet afdrukken, maar ze zijn prachtig. In Nederland zijn onder meer nog steeds De wereld van gisteren en de door Zweig geschreven roman, Ongeduld, te koop. En ook Schaaknovelle, in een aparte uitgave. Aparte uitgaven in het Nederlands van Buchmendel (liefst met de tekeningen van Kurt Löb) en als het even kan ook van De begraven kandelaar beveel ik van harte aan. Ze behoren tot de schatkamer van de Joodse ervaringswereld.