Lin Jaldati en Eberhard Rebling schreven samen Sag nie, du gehst den letzten Weg, in 1986 in Oost-Berlijn uitgegeven door Buchverlag Der Morgen. Het is een boek dat al langere tijd in mijn boekenkast staat en voor mij om verschillende redenen extra betekenis heeft. Laat ik er meteen maar één noemen. Lin Jaldati, in Amsterdam geboren als Rebekka Brilleslijper, was een nicht van Manuel van Loggem, zoon van Elisabeth Brilleslijper. Met de schrijver Manuel van Loggem was ik tot zijn dood in 1998 bevriend. Hij was een ‘alleskunner’ die de laatste jaren van zijn leven ook is gaan schilderen en in mijn werkkamer hangt het schilderij dat hij toen van mij heeft gemaakt. Terwijl ik deze column schrijf, kijk ik erop uit.
Joods Amsterdam heeft op haar website aandacht aan Lin Jaldati besteed en kortgeleden op Facebook daarnaar verwezen, voor mij de directe aanleiding om ook op deze plaats de aandacht te vestigen op het door Lin Jaldati en Eberhard Rebling geschreven boek. Sag nie, du gehst den letzten Weg beslaat de periode tot 1945. Eberhard Rebling schreef het eerste deel, Berlin 1911 bis Den Haag 1938, Lin Jaldati het tweede, Amsterdam 1912 bis Den Haag 1938. Van de volgende twee delen, Gemeinsames Glück und Elend, 1938 bis 1944 en Verhaftung, Befreiung, 1944 bis 1945, namen zij afwisselend een hoofdstuk voor hun rekening.
Hun wetenswaardigheden zijn interessant, omdat zij allebei hun persoonlijk relaas aanvullen met de bijzondere omstandigheden van de tijd waarin zij opgroeiden. Daarna moesten ze de jaren van oorlog en vervolging zien te overleven, Eberhard Rebling als naar Nederland gevluchte Duitser, Lin Jaldati als Jodin.
Rebling is in Berlijn geboren, op 4 december 1911. Zijn vader was een ‘stolzer Oberleutnant’ in het leger van de keizer. Rebling heeft hem, noteert hij naderhand, ‘mit seinem ganzen militärischen Rummel immer gehasst’. Pianospelen en muziekwetenschap worden zijn passie. Tegen de zin van zijn vader. Die opleiding betekende ‘dass ich ganz allmählich aus der Enge, aus den kleinbürgerlichen Zwängen meines Elternhauses ausbrach.’ De wegen van zijn familie en van hemzelf scheiden zich en dat wordt er na 1933 niet beter op. Zo sluit zijn broer Dietrich zich aan bij de nationaalsocialisten en slaat Rebling linksaf; hij voelt zich aangetrokken tot het marxisme en het communisme. Duitsland staat hem steeds meer tegen en op 13 oktober 1936 gaat hij naar Nederland waar hij het geluk heeft een onderkomen te vinden in het ‘Gemeenschapshuis’ in Voorburg, bedoeld voor ‘fortschrittlicher’ jonge mensen, meest studenten. ‘Ich war,’ schrijft Rebling, ‘mit einemmal in ein Kollektiv gleichgesinnter junger Menschen aufgenommen worden, hatte neue Freunde gefunden, menschliche Wärme und Hilfsbereitschaft zu spüren bekommen.’
Eberhard Rebling heeft geluk. Deuren worden voor hem geopend. Hij kan in Nederland lesgeven en piano spelen. In 1937 mag hij zelfs mee met de danseres Darja Collin, in de literatuurgeschiedenis bekend als echtgenote van Slauerhoff. Darja Collin verzorgde enkele optredens in Nederlands-Indië en had een begeleider nodig.
Als Rebling is teruggekeerd uit Indië komt een jong meisje met grote donkere ogen naar het ‘Gemeenschapshuis’:
Lin Jaldati, de artiestennaam die Rebekka Brilleslijper toen al voerde, is, zo schrijft ze, afgeleid van een Hebreeuwse liedtekst: ‘Jalda Jaldati, Jaffa Jaffati …’, ‘Mädchen, mein Mädchen, Schöne, mein Schönchen …’ Een prachtige naam! Maar nu eerst haar jeugd in de Amsterdamse Jodenbuurt, toen zij nog Rebekka Brilleslijper was.
Lin Jaldati in latere jaren
(Wikipedia commons)
Rebekka Brilleslijper is op 13 december 1912 geboren in de Joden Houttuinen, hoek Uilenburgersteeg, niet ver van het Rembrandthuis dat aan de overkant van de Jodenbreestraat ligt. De woning van de familie Brilleslijper was klein, slechts één kamer en een keuken. Zij omschrijft haar vader als een man van twaalf beroepen en dertien ongelukken, een ‘Luftmensch.’ ‘Schmalhans war Küchenmeister.’
Lin Jaldati heeft in Sag nie, du gehst den letzten Weg een indringend portret van haar familie en van de vooroorlogse Jodenbuurt geschetst. Met zijn armoede maar ook met zijn levendigheid en geborgenheid. In dat milieu heeft Rebekka Brilleslijper eveneens strijd moeten leveren om haar passie, toen nog de dans, te kunnen waarmaken. Haar vader zag daar evenmin iets in. Al vanaf haar veertiende jaar moest ze gaan werken in een naaiatelier. Danslessen kon zij slechts in haar vrije tijd nemen. Daarnaast ging zij naar bijeenkomsten van Hasjomer Hatzair, de socialistische zionistische jeugdbeweging. ‘Ich war nun drei verschiedene Menschen: tagsüber Fabrikarbeiterin, in den Mittagspausen und abends Tanzschülerin, nur zum Abendessen und nachts war ich privat zu Haus, sonntags ging ich (…) zum Hatsaïr.’ Op haar 21e verjaardag verlaat zij het ouderlijk huis en kan zij zich volledig wijden aan haar loopbaan als danseres. Zij trad onder meer op bij Eduard Verkade en maakt kennis met de vrienden Mik (Maarten) van Gilse en Carel Blazer. ‘Von Carel und Mik’, schrijft ze, ‘habe ich gelernt, den Mut zu haben, das Dasein zu nehmen, wie es kam, gegen Schwierigkeiten aller Art anzukämpfen, auch mit wenig Geld nichts zu entbehren.’
En dan is het 1938 en ontmoet zij Eberhard Rebling in het ‘Gemeenschapshuis’ in Voorburg:
In het volgende deel van Sag nie, du gehst den letzten Weg maken we niet alleen kennis met Lin Jaldati en Eberhard Rebling, maar ook met de vele andere personen die zij in hun kringen tegenkwamen. De contacten die Jaldati en Rebling onderhielden en waarover zij uitgebreid schrijven, geven hun boek een bredere context. Ik noem enkelen van hen, de hoboïst Haakon Stotijn, de wiskundige en latere statisticus Jan Hemelrijk, de chazzan Erhard Wechselmann. Van Wechselmann, in het boek staat een foto van hem samen met Jaldati en Rebling, krijgt ze zangles en dit markeert het begin van haar carrière als vertolker van het Jiddisje lied. Eind september 1939 treedt ze in Den Haag op voor Joodse vrouwen. ‘Gerade weil das Judentum in Not ist, sagte die Vorsitzende des Frauenrates, müssen wir uns der jüdischen kulturellen Werte bewusst werden.’
Ook na het uitbreken van de oorlog gaat Lin Jaldati op deze weg verder, al is het wel tijdens illegale huisconcerten. Op 8 augustus 1941 wordt haar eerste dochter, Kathinka, geboren. Uiteindelijk vinden Rebling en Jaldati een gunstig gelegen huis waar zij denken veilig te zijn, ’t Hooge Nest in Huizen. Daar hoorden zij dat de Duitsers hun vriend Maarten van Gilse, oprichter van het illegale blad De vrije kunstenaar, op 1 oktober 1943 hadden geëxecuteerd, samen met 18 anderen, onder wie mijn achterneef, door Jaldati in haar boek eveneens genoemd.
Niet alleen Maarten van Gilse maar ook diens vader, de musicus Jan van Gilse, en een andere zoon, Janric van Gilse, zaten in het verzet. Janric is eveneens door de Duitsers geëxecuteerd, op 28 maart 1944. Jan van Gilse heeft de oorlog niet overleefd. Ernstig ziek geworden, hij had kanker, is hij op 28 maart 1944 overleden. Na de oorlog heeft Rebling de weduwe van Jan van Gilse beloofd een monografie over haar man te schrijven. Dat heeft Rebling ook gedaan. Voor het al in 1947 door hem voltooide manuscript kon hij echter na de oorlog geen uitgever vinden.
In ’t Hooge Nest waren veel mensen ondergedoken, niet alleen Jaldati en Rebling, ook haar ouders en broer Jaap en zuster Jannie. Begin juli 1944 gaat het mis. Lin Jaldati en haar familie worden gevangen genomen. De kleine Kathinka echter wordt naar een plaatselijke dokter gebracht en de eveneens gevangen genomen Rebling weet te ontsnappen. Rebling en Kathinka komen de oorlog veilig door. Dat geldt helaas niet voor Lin Jaldati en haar familie. Zij worden in Westerbork gedetineerd en daarna op transport gesteld. Lin en haar zuster Jannie overleven Auschwitz en Bergen-Belsen, hun ouders en broer niet.
Op één van de laatste bladzijden van Sag nie, du gehst den letzten Weg staat: ‘Hiermit endet die Geschichte unseres ersten Lebens. Ein neues, zweites Leben begann.’
Over dat nieuwe leven na de oorlog is in mijn uitgave dus niets terug te vinden. Op internet zag ik dat in 1995 bij BdWi-Verlag in Marburg Sag nie, du gehst den letzten Weg opnieuw is verschenen maar nu met de toevoeging Lebenserinnerungen 1911 bis 1988. Nog een keer een boek met bijna dezelfde titel en deels dezelfde tekst kopen, daar had ik geen zin in. Bovendien is vorig jaar in de door de Berlijnse uitgever Hentrich & Hentrich Verlag uitgeven serie jüdische Miniaturen band 154 verschenen met als titel Lin Jaldati, Trümmelfrau der Seele. Dit boekje, van de hand van David Shneer, heb ik dus maar geraadpleegd.
Lin Jaldati is na de oorlog Jiddisje liederen blijven zingen. We zien haar terug op podia in binnen- en buitenland. In 1951 is nog een dochter geboren. Zij krijgt de naam Jalda en zal zich eveneens toeleggen op het vertolken van het Jiddisje lied. Van haar is de mooie cd Juden im Mittelalter.
In 1952 is de familie naar Oost-Berlijn gegaan waar Rebling tot chef-redacteur van een muziektijdschrift was benoemd. In 1953 trad Jaldati, begeleid door Reblich, daar op in de synagoge aan de Rykestrasse. Londen volgt in 1959, in het jaar dat Rebling tot rector van de Hochschule für Musik in Oost-Berlijn werd benoemd. In 1967 treedt Lin Jaldati op tijdens een herinneringsconcert voor Mordechai Gebirtig, 25 jaar eerder in het getto van Krakau vermoord. Daar wil ik even bij stilstaan. Al een jaar eerder was bij Rütten & Loening een boekje met Jiddische Lieder verschenen, uitgegeven door Lin Jaldati en Eberhard Rebling met de teksten van die liederen, naast elkaar in het Jiddisch en in het Duits, en met notenschrift. De titel van die uitgave luidt Es brennt, Brüder, es brennt, de eerste regel van de Duitse vertaling van het gedicht ’s brennt!, door Gebirtig een maand voor zijn dood geschreven en dat, schrijven Jaldati en Rebling in hun voorwoord, ‘zu einem leuchtenden Fanal für alle jüdischen Widerstandskämpfer wurde.´
Mordechai Gebirtig noemde ik in mijn column van 15 januari en Roland van Geens was zo vriendelijk in zijn reactie daarop de volledige tekst van de twee door mij in die column aangeduide gedichten weer te geven. Ik voeg daar het eerste couplet van ’s brennt! uit het boekje van Jaldati en Rebling aan toe:
Lin Jaldati, overleden in 1988, twintig jaar eerder dan Eberhard Rebling, kan men nog steeds horen zingen. Bijvoorbeeld op de cd Rejsele, ook een gedicht van Gebirtig, met opnames die in 1984 tijdens een optreden in Zürich zijn gemaakt. De gehele familie Reblich trad toen op. Lin Jaldati en haar dochter Jalda zongen, Eberhard en Kathinka Rebling begeleidden hen op de piano en op de viool. Jalda schreef daarover in het boekje dat de cd begeleidt:
Lin hat ihr ganzes Leben lang für ihre geliebten jiddischen Lieder gekämpft, auch und gerade in den 50er und 60er Jahren, als sich kaum jemand dafür interessierte. Heute sind jiddische Lieder und jiddische Literatur selbstverständlicher Teil eines unvergleichen Weltkulturerbes.
Das lid is geblibn …