De meesten zullen het verhaal Voor de wet van Kafka wel kennen. Het is een intrigerende tekst en al lezende ontkomt men niet aan de vraag wat dit verhaal - sommigen noemen het een legende, anderen een parabel - te betekenen heeft.
Kafka heeft het verhaal eerst gepubliceerd in het zionistische blad Selbstwehr en daarna als afzonderlijke tekst opgenomen in de tijdens zijn leven verschenen verhalenbundel Een plattelandsdokter. Voor de wet heeft bovendien een centrale plaats in de postuum gepubliceerde roman Het proces. In die roman gaat Josef K. naar de Dom om een Italiaanse zakenvriend rond te leiden maar hij treft daar een geestelijke, naar het blijkt de gevangeniskapelaan, die weet heeft van het proces tegen K. en, zo zegt hij, hem heeft laten roepen om met hem te praten. In dat gesprek merkt de geestelijke op dat K. zichzelf over de rechtbank misleidt en dat over die misleiding in de inleidende geschriften tot de wet een verhaal staat dat de geestelijke aan K. vertelt.
Voor de wet staat een wachter. Een man van het land komt bij de wachter en verzoekt om toegang tot de wet. Maar de wachter zegt dat hij hem nu geen toegang kan verlenen. De man besluit te wachten tot hij toestemming krijgt om binnen te komen. Wel doet hij de nodige pogingen om de wachter op andere gedachten te brengen, maar hij vermoeit hem door zijn voortdurende smeekbeden. Omkopen lukt ook al niet. De jaren verstrijken en als de wachter ziet dat de man zijn einde nadert, voegt hij hem toe: ‘Hier kon niemand anders toelating verkrijgen, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit hem.’
Daarop ontspint zich een uitvoerig gesprek tussen K. en de geestelijke. De wachter heeft de man dus misleid, meent K. Dat spreekt de geestelijke tegen. De wachter heeft immers in het begin slechts gezegd dat hij de man nu geen toegang kan verlenen en aan het eind: deze ingang was alleen voor jou bestemd. Daarin zit, concludeert de geestelijke, geen tegenstrijdigheid. Na verdere discussie zegt K. tegen de geestelijke: ‘Je gelooft dus dat de man niet misleid werd?’ ‘Begrijp me niet verkeerd,’ antwoordt de geestelijke, ‘ik laat je alleen de meningen horen die erover bestaan. Je moet niet te veel op meningen letten.’
Helaas kan in een column slechts een samenvatting van het verhaal en van het gesprek tussen K. en de geestelijke worden gegeven (waarbij ik gebruik maak van de vertaling van Thomas Graftdijk). Maar ook in samenvatting zijn de teksten al intrigerend genoeg. Mij gaat het er hier om dat ik weliswaar geen greep krijg op de betekenis van het verhaal maar tegelijkertijd ervaar een bijzondere, betekenisvolle tekst te hebben gelezen. Dat is verwarrend en dat vond Josef K. ook.
De lezer wordt door het debat tussen K. en de geestelijke als het ware uitgenodigd tot een nadere, eigen uitleg van het verhaal. De commentatoren hebben dat dan ook gedaan. Steeds opnieuw hebben zij geprobeerd hun persoonlijke visie te geven op het werk van Kafka waaronder dit verhaal uit Het proces. Veel wijzer word je daar meestal niet van. W.G. Sebald (in Campo Santo) meent terecht dat het bijna ongelooflijk is voor hoeveel stof en schimmel de existentialistisch, theologisch, psychoanalytisch, receptie-esthetisch of systeemkritisch geïnspireerde secundaire werken al hebben gezorgd, hoe hol daarin op elke pagina het gesnater van de redundantie klinkt.
Buiten twijfel staat dat in het verhaal Voor de wet de Joodse traditie doorklinkt. Joodse oren ontgaat dat niet. Ritchie Robertson geeft daarvan in zijn boek Kafka, Judaism, Politics and Literature enkele voorbeelden. De Joodse lezer denkt, schrijft hij, bij de wet aan de Tora en bij een man van het land aan een am ha-aretz. De wachter lijkt ook wel enigszins op een Ostjude met zijn baard en zijn bontmantel. Wachters bij de poort zijn geen onbekende verschijnselen bij de wonderrabbijnen uit Oost-Europa. Zo stond een wachter vóór de ingang van het paleis van de wonderrabbijn van Sadagora en troffen bezoekers opnieuw wachters aan bij de ontvangstruimte waar de wonderrabbijn zetelde. Die lieten zich overigens wel omkopen. Of betalen, als men dat liever heeft. Het gesprek tussen K. en de geestelijke doet bovendien natuurlijk sterk denken aan de wijze van argumenteren die je in de Talmoed terugvindt.
Dat zijn slechts uiterlijke kenmerken. Ook inhoudelijk kan het verhaal gemakkelijk binnen de Joodse traditie worden geplaatst. Zo zag Gershom Scholem daarin ein Streben nach dem verlorenen Geheimwissen der Offenbarung, wie es die Kabbala erschliesst. Het maakt de betekenis van het verhaal voor mij nog steeds niet duidelijker. Kafka liet bovendien niet voor niets alle reminiscenties aan het jodendom in zijn romans en verhalen weg. Het woord Jood komt daarin niet voor. De wachter lijkt wel enigszins op een Ostjude met zijn baard en zijn bontmantel maar pijes worden niet vermeld. Het is de kracht van Kafka dat hij de lezer de eigen interpretatie gunt. Ook in Japan, zo heb ik begrepen, moet Kafka gretig gelezen worden, hoewel, naar ik vermoed, de Talmoedische redeneertrant de Japanner minder vertrouwd is.
In Jüdische Tradition und literarische Moderne, Heine, Buber, Kafka, Benjamin, ik noemde dat boek al in mijn columns over Walter Benjamin, benadert Bernd Witte het verhaal Voor de wet op een manier die mij wel aanspreekt. Witte benadrukt dat in het debat tussen K. en de geestelijke de kern is dat geen van de aangedragen betekenissen de juiste is. Im Kontinuum der aufeinanderfolgenden Kommentare ist jeder ein Teil der richtigen Auffassung und zugleich ein Missverständnis, das durch den nächsten Kommentar aufgeheben werden muss. Al de aangedragen meningen hebben dus maar een zeer beperkte betekenis.
Niettemin wordt de lezer geprovoceerd om een nieuwe, eigen mening toe te voegen aan de vele meningen die al in het gesprek tussen K. en de geestelijke te berde zijn gebracht. Dat is ook de bedoeling, aldus Witte, het maakt das selbstreflexive Moment sichtbar, das der Legende innewohnt (…) Um dem Anspruch gerecht zu werden, der in dem Satz liegt: ‘dieser Eingang war nur für dich bestimmt’ muss der Kommentar alles vorher Geschriebene zerstören, um den je eigenen Zugang zum Tekst zu gewinnen.
Vergeet dus alle meningen, zo kan dit worden samengevat, die al over het verhaal zijn geuit, door K., door de geestelijke en door alle commentatoren, want het gaat om je eigen mening. Het verhaal heeft een open eind dat elke lezer zelf moet invullen. Daarin kan ik me goed vinden en ik denk dat het ook wel in de lijn van Kafka ligt.
Witte gaat toch nog een stap verder. Hij kan het net als anderen niet laten te duiden en meent dat je niet moet verwachten ooit door de openstaande poort naar binnen te kunnen gaan. Het verhaal is immers geen gecanoniseerde tekst maar door de schrijver, Kafka, zelf bedacht. Dus, schrijft Witte, die Tür steht zwar offen, aber niemand vermag einzutreten. Im Nichtvorhandensein der kanonischen Schrift findet dieser Satz seine letzte, radikalste Bedeutung.
Voor mij is het mooie van dit verhaal van Kafka dat, zie de titel van het boek van Witte, Joodse traditie en moderne literatuur elkaar raken. Kafka gebruikt beelden die doen denken aan Tora en Talmoed maar geeft de moderne lezer, Jood en niet-Jood, alle ruimte om daar zelf een eigen betekenis aan te geven. En ook als je niet verder komt dan de conclusie dat er eigenlijk geen algemeen geldige betekenis te vinden is, blijft het een intrigerende, betekenisvolle tekst.
Of is er misschien over moderne schrijvers als Kafka vanuit Joods perspectief toch niet veel meer te zeggen dan dat an ancient bearded figure recurred in their dreams, hunched in the empty schoolroom? Het is een zin uit het nieuwe boek van Amos Oz en Fania Oz-Salzberger, jewsandwords. Daarover volgende keer.