Liebe zu den Juden, Ahabath Israel, davon ist bei Ihnen, liebe Hannah, nichts zu merken, schrijft Gershom Scholem aan Hannah Arendt op 23 juni 1963, zes weken nadat hij haar boek Eichmann in Jerusalem heeft gelezen. Scherpe en persoonlijke kritiek, ook al twijfelt Gershom Scholem er niet aan dat Hannah Arendt tot het Joodse volk behoort. Dat hij het nodig vindt die opmerking te maken, verbaast Hannah Arendt op haar beurt want natuurlijk is zij een Jodin, Judesein gehört für mich zu den unbezweifelbaren Gegebenheiten meines Lebens, schrijft zij in haar antwoordbrief van 20 juli 1963. Die brief sluit zij af met de woorden in alter Freundschaft. Maar de kloof is te groot geworden. Er zullen daarna nog maar weinig brieven tussen Hannah Arendt en Gershom Scholem worden gewisseld.
Gershom Scholem gaat ver in zijn veroordeling van het boek van Hannah Arendt. Ihr Buch, schrijft hij haar, bewegt sich um zwei Zentren, die Juden und ihre Haltung in der Katastrophe, und Eichmann und dessen Verantwortung. Gershom Scholem ziet niets in de analyse van Hannah Arendt die heeft geleid tot de ondertitel: Ein Bericht von der Banalität des Bösen. Dat gedeelte van de kritiek van Gershom Scholem is in de briefwisseling echter nauwelijks uitgewerkt en ik heb in deze columns al eerder gesignaleerd dat er een naar mijn mening onbegrijpelijk, maar niettemin hardnekkig misverstand bestaat over wat Hannah Arendt met de banaliteit van het kwaad heeft bedoeld. Kort samengevat constateert Hannah Arendt in haar rapportage van het proces dat Eichmann niet in staat was te denken. Daarin zag Hannah Arendt de banaliteit van het kwaad. De vreselijke uitkomst van de banaliteit van het kwaad, zo beëindigt Hannah Arendt haar boek over Eichmann, is het schipbreuk leiden van het eigen denken. Dit inzicht doet niets af aan de gruweldaden die tijdens de sjoa zijn gepleegd en aan de verantwoordelijkheid van degenen die daaraan hebben meegedaan.
En daarmee kom ik op het andere centrale thema dat Gershom Scholem in het boek van Hannah Arendt aantreft, de houding van de Joden in de catastrofe. Gershom Scholen komt op dit thema naar aanleiding van wat Hannah Arendt heeft geschreven over het functioneren van de Joodse Raden. Ik gaf al aan dat haar boek een rapportage is. Hannah Arendt was als verslaggever voor The New Yorker naar Israël gegaan en de hoofdstukken van haar boek moeten dan ook gelezen worden als rechtbankverslagen. Dit betekent dat bepaalde onderwerpen, die in het proces ter sprake kwamen, niet altijd voldoende zijn uitgediept. Een voorbeeld daarvan zijn haar negatieve opmerkingen over het optreden van de Joodse Raden. Ik kan me wel voorstellen dat Gershom Scholem zijn bedenkingen heeft omdat het ging om extreme omstandigheden, in dem wir beide nicht gewesen sind. Wer von uns kann heute sagen, welche Entschuesse jene Aeltesten der Juden oder wie man sie nennen will, unter den damaligen Umstaenden haetten fassen muessen, vraagt hij zich af. Natuurlijk, es hat die Judenraete gegeben, einige unter ihnen waren Lumpen, andere waren Heilige. Gershom Scholem blijft dan ook van mening dat bij Hannah Arendt geen sprake is van ein Abgewogenes Urteil. En in een vervolgbrief verwijt hij haar eine Herzlosigkeit und eine Sicherheit im Urteil, die mir an den entscheidenden Stellen Total unbegruendet scheint. Te zeker in haar oordeel, daar zit in dit geval wel iets in. Maar Herzlosigkeit?
In haar antwoordbrief van 20 juli 1963 neemt ze een passage op over een gesprek met Golda Meir. Ik citeer die passage hier in haar geheel:
Het is een passage om over na te denken en dat ligt mooi in de lijn van Hannah Arendt die het zelfstandig blijven denken altijd heeft gepropageerd. Maar toch nog één zin. Hannah Arendt vervolgt haar brief aan Gershom Scholem met: Ich kann Ihnen in diesen ganzen Frage nur eine Sache zugeben, nämlich, dass Unrecht, begangen von meinem eigenen Volk, mich selbstverständlich mehr erregt als Unrecht, das andere Völker begehen. Ja, Herzlosigkeit, dat gaat te ver.
Tussen beide gebeurtenissen, van 1945 en van 1963, die uiteindelijk de briefwisseling hebben laten opdrogen, ligt een periode dat Gershom Scholem en Hannah Arendt een meer zakelijke correspondentie voerden. Interessant is te ontdekken dat beiden kort na de Tweede Wereldoorlog enkele jaren met enorm veel inzet hebben gewerkt voor de Jewish Cutural Reconstruction (JCR), een organisatie die de door de nationaalsocialisten geroofde Joodse kunst maar ook bibliotheken en archieven, handschriften en Torarollen, zoveel mogelijk heeft gered en vervolgens heeft overgedragen aan Joodse instellingen vooral in Israël en de Verenigde Staten. Marie Luise Knott, de bezorger van de briefwisseling, schrijft in haar samenvatting dat Gershom Scholem en Hannah Arendt, fieberthart arbeiteten um Menschen in den bundesdeutschen Bibliotheken, Ämtern und Museen für jüdischer Rechte und den treuhänderischen Anspruch zu sensibilieren und zum Mitdenken oder zu Mithilfe zu animieren.
In die tijd reizen Gershom Scholem en Hannah Arendt voor dat doel allebei regelmatig naar Europa en vaak ook naar Duitsland. Spuren werden verfolgt, Personen, die vielleicht den kleinsten Hinweis auf den Verbleib von Büchern und Zeremonialobjekten geben können, werden angeschrieben und angesprochen. Wieder und wieder.
Marie Luise Knott: Ausgerechnet die Zionistenkritikerin Hannah Arendt also, die von den jüdischen Organisationen später so heftig attackiert (...) wurde, ausgerechnet diese Hannah Arendt - das weiss man nach der Lektüre der Briefe - hat mehr für die Zukunft der jüdischen Kultur getan als viele ihrer Kritiker. Dit terechte compliment geldt, mutatis mutandis, natuurlijk ook Gershom Scholem.