Nico Rost en Hans Fallada

Leo Frijda

vrijdag 24 februari 2012

De schrijver Hans Fallada (1893-1947) wordt weer gelezen. Ook in Nederland. Uitgeverij Cossee heeft zijn twee belangrijkste boeken opnieuw in Nederlandse vertaling uitbracht. Mooi uitgegeven. Ik las eerst Wat nu, kleine man? Die roman is in 1932 verschenen en al van dat jaar dateert de Nederlandse vertaling van de hand van Nico Rost (1896-1967).


De uitgave van 1932

Anne Folkertsma heeft de vertaling van Rost herzien. Zijn vertaling, schrijft Folkertsma, is hier en daar onvolledig en onzorgvuldig. Wat zij vervolgens meedeelt, intrigeerde me:

In de vertaling Wat nu, kleine man? van Rost waren onder andere over de Nacktkultur, het ideologisch gemotiveerde naturisme, en ook over antisemitisme hele passages geschrapt. Werden deze stukjes ten tijde van de Nederlandse vertaling door de vertaler of uitgever te brisant geacht? Of zijn het omissies van de vertaler? Ik heb het niet kunnen achterhalen, maar de vertaling op de betreffende plaatsen wel aangevuld.

Een in 1932 door Rost weggelaten en nu wel opgenomen passage staat in een gesprek tussen Pinneberg, één van de hoofdpersonen uit het boek, en een mevrouw Nothnagel die als handelsreiziger in dameswaren langs de deuren gaat:

‘(...) Want weet u,’ zegt ze voorzichtig, ‘ik ben namelijk Joods, hebt u dat gemerkt?’
‘Nee ... niet direct’, antwoordt Pinneberg bedeesd.
‘Ziet u’, zegt ze, ‘ze merken het toch. Ik zeg altijd tegen Max dat de mensen het merken. En dan vind ik toch dat antisemieten een bordje op hun deur moeten maken, zodat ik ze niet lastigval. Nu komt het altijd als een donderslag bij heldere hemel. “Rot op met je smerige rommel, vuile Joodse teef,” zei gisteren iemand tegen me.’
‘Wat een schoft,’ zegt Pinnenberg woedend.
‘Ik heb wel overwogen afstand te doen van het joodse geloof, weet u, ik ben niet erg gelovig, ik eet ook varkensvlees en zo. Maar kan ik dat wel doen nu iedereen op de Joden zit te hakken?’
‘U hebt volkomen gelijk’, valt Pinneberg haar bij. ‘Dat kunt u beter niet doen.’

Laat ik maar meteen zeggen dat ook ik niet heb gevonden waarom een passage als deze in de Nederlandse vertaling van 1932, overigens een geautoriseerde vertaling, kan zijn weggelaten. Wel heb ik me wat meer in Rost en Fallada verdiept. Het heeft me niet echt verder geholpen. Eerst, als aanloop, Rost en volgende keer Fallada.

Rost heeft van 1923 tot 1933 in Duitsland gewoond. Hij is het meest bekend door zijn vele vertalingen uit het Duits. Niet alleen van Fallada maar vooral ook van Joodse schrijvers als Lion Feuchtwanger, Joseph Roth, Egon Erwin Kisch, Alfred Döblin en Anna Seghers. Rost was een overtuigd communist en een fervent tegenstander van het fascisme. In 1941 trouwde hij met de Joodse Edith Lissauer. Op 6 mei 1943 is hij door de Duitsers gearresteerd. Zijn Nederlandse illegale contacten waren hem noodlottig geworden, concludeert zijn biograaf Hans Olink. Na eerst in Scheveningen en Vught te zijn gedetineerd, is Rost juni 1944 naar Dachau overgebracht waar hij 29 april 1945 is bevrijd.


Nico Rost

Goethe in Dachau


Rost schreef het in 1947 gepubliceerde dagboek Goethe in Dachau, literatuur en werkelijkheid. Het is het verslag van wat hij in Dachau heeft meegemaakt. Opvallend is dat hij daar veel boeken kon lezen, vooral ook de klassieke Duitse literatuur die, schrijft Rost, in de Lager-bibliotheek aanwezig was. Maar ook op andere plekken vond Rost boeken. Onder in de medicamentenkast lag een exemplaar van Goethe´s Campagne in Frankreich met voorin Ex libris Moses Mandelbaum. Rost noteert in zijn dagboek: Waar zal de eigenaar nu wel zijn – als hij tenminste nog leeft ...

Ook noteert Rost: Een vlucht in de literatuur? Ik kan dit niet zo precies analyseren, maar ik weet wel, dat ik daardoor de werkelijkheid niet uit het oog verlies. Door te blijven lezen en daarover met medegevangen te praten heeft Rost zijn menselijkheid proberen te bewaren, ook in een concentratiekamp als Dachau. Door de oorlog, en vooral door zijn kampervaringen, meent zijn biograaf, was Rost toleranter geworden tegenover andersdenkenden.

In 1956 publiceerde Rost De vrienden van mijn vader, herinneringen aan de Folkingestraat, met tekeningen van Lies Veenhoven. Rost woonde in zijn jeugd in Groningen en heeft opgetekend wat hij zich nog herinnerde van het verdwenen Joods leven in en rond de Folkingestraat.

Wie deze column tot hier heeft gelezen, zal een positieve indruk van Nico Rost hebben gekregen. Wie de biografie van Hans Olink uit 1997 kent, zal mogelijk niet alleen maar positief over Rost oordelen. Er zijn ook mindere kanten en de nodige onduidelijkheden. Een mindere kant is ongetwijfeld de brochure Het geval Jef Last, in 1938 gepubliceerd door Pegasus, de uitgeverij van de CPN. Het pamflet is een opeenstapeling van vuilspuiterij, door Du Perron terecht weerzinwekkend genoemd. Ook De vrienden van mijn vader lokte discussie uit. Jaap Meijer meende dat Rost het boekje had geschreven uit schuldgevoelens.

Er zijn daarnaast onduidelijkheden in het leven van Rost, die een ingewikkelde persoonlijkheid moet hebben gehad. En daarmee kom ik op Hans Fallada.

In zijn dagboek Goethe in Dachau noteert Rost dat hij altijd een voorliefde voor Duitse literatuur heeft gehad en zich sinds 1933 bijna vereenzelvigde met de uitgeweken Duitse schrijvers. Hun zaak had hij tot de zijne gemaakt. Dat kan dus niet op Fallada slaan die in Duitsland is gebleven en niet is uitgeweken. Rost merkt op dat hij zich op dezelfde manier is blijven opstellen nadat de Duitsers ons land overrompeld hadden:

Anders, doch niet minder intensief, geloof ik. Daarna drong ik binnen in het hol van de leeuw en bereikte dat veel niet verscheen, wat ze wilden laten verschijnen, en dat verscheen wat ze eigenlijk niet wilden – en mochten laten verschijnen. Ik saboteerde iedere Nazi-literatuur en drong hun de uitgave van klassieke en democratische schrijvers als het ware op.

Ik saboteerde iedere Nazi-literatuur. In 1938 had Jef Last zich echter al afgevraagd, in zijn antwoord op de brochure van Rost, hoe het mogelijk was dat Rost het werk van Fallada was blijven vertalen ook nadat deze fascist was geworden. Rost en Last gooiden met modder naar elkaar en bij dat nadat deze fascist was geworden kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst. De laatste vertaling van een boek van Fallada dateert uit 1936 en betreft Een oud hart gaat spelevaren, een zonder twijfel niet-fascistische roman. Wel is deze roman door Fallada, die geld nodig had, naderhand enigszins aangepast aan de wensen van het naziregime. Het hielp weinig. Fallada werd september 1935 zum unerwünschten Autor erklärt. Het betekende dat zijn werk niet meer mocht worden vertaald. December van dat jaar is die verklaring weer ingetrokken.

Fallada en Rost vinden we nog een keer samen in De kleine collaboratie, deel 3 A van het boek van Adriaan Venema over Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie:

Wat in hemelsnaam heeft Nico Rost ertoe bewogen zich in te laten met George Kettmann en zijn uitgeverij van onvervalst nationaalsocialistische snit? Rost was een vooraanstaand links publicist en hij zou de bezettingsjaren in Dachau eindigen. Toch vinden we twee brieven van hem terug uit september 1940, toen de kaarten dus al waren geschud. Hij had in Duitsland gehoord dat nieuw werk van Hans Fallada bij Kettmann zou verschijnen. Hij schreef Kettmann: Het zou me dus spijten als u de vertaling van dit nieuwe werk aan een ander opdroeg. Is u ook niet van meening dat het een beetje van zelfsprekend is, dat de vertaler van alle andere boeken van een auteur ook de nieuwe vertaalt?

Van de vertaling door Rost, het ging om Der ungeliebte Mann, is het nooit gekomen. Al lijkt het niet meer dan een mogelijk vlekje op het blazoen van Rost, het is toch verrassend omdat al twee jaar vóór 1940 Der eiserne Gustav was verschenen, de omstreden roman van Fallada die op ‘verzoek van Goebbels’ door hem was aangepast.

Olink neemt in zijn biografie van Rost voetstoots en zonder enig voorbehoud aan dat Fallada sinds 1933 een metamorfose had ondergaan: als anti-fascistisch schrijver had hij zich tot het nationaalsocialisme bekeerd.

Wie de nieuwe Nederlandse vertaling van Alleen in Berlijn in de winkel heeft zien liggen, zal hier wellicht van opkijken. Op de kaft staat immers dat Primo Levi Alleen in Berlijn de beste roman heeft genoemd die ooit over het Duitse verzet tegen de nazi’s is geschreven. Over Fallada valt een veel genuanceerder verhaal te vertellen dan Olink suggereert. Daarover kan men al het nodige lezen in het nawoord van Geoff Wilkes bij Alleen in Berlijn. Wilkes haalt de brief aan die Fallada in 1946 aan zijn vriend Nico Rost heeft geschreven. Fallada schreef aan Rost dat hij er uit angst voor het concentratiekamp in had toegestemd Der eiserne Gustav aan te passen, ook al word ik tot op de huidige dag gekweld door schuldgevoel over iedere regel die ik toen heb geschreven. Fallada’s loopbaan in nazi-Duitsland, concludeert Wilkes, kan niet eenvoudig en adequaat onder één bepaalde noemer worden ondergebracht: hij was geen enthousiaste collaborateur, maar ook geen verzetsstrijder.

Het in 2009 voor het eerst openbaar gemaakte Gefängnistagebuch 1944 van Hans Fallada, In meinem fremden Land, bevestigt die conclusie. Een opmerkelijk boek met een even opmerkelijke ontstaansgeschiedenis. Maar daarover volgende keer meer.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 2010

Columns 2009