In een eerdere column berichtte ik over een nieuwe stichting die streeft naar 'een goede en complete' en 'uitstekende' biografie van Jacob Israël de Haan. Dat zou ook moeten gebeuren voor Carry van Bruggen. Er is natuurlijk wel het nodige. M.-A. Jacobs schreef al in 1962 een biografie: Carry van Bruggen, Haar leven en literair werk. Hoewel Carry van Bruggen aan het eind van haar leven haar persoonlijk archief had vernietigd, heeft Jacobs toch nog de nodige feiten weten te achterhalen. Voor het overige is het een minder gelukkige biografie. Jacobs tast regelmatig mis bij het bespreken van de Joodse kant van Carry van Bruggen en trekt soms te snel conclusies uit de fictie van de romans, ook al zitten daar ongetwijfeld autobiografische elementen in. Ruime informatie is verder te vinden in de aan Carry van Bruggen gewijde uitgave van De Engelbewaarder uit 1978 (later opnieuw uitgeven met als titel Carry van Bruggen, Een documentatie). Ruth Wolf schreef in 1980 een mooi boek: Van alles het middelpunt, over het leven en werk van Carry van Bruggen maar heeft daar bescheiden aan toegevoegd: meer dan een aanzet tot een biografie wil dit boek niet zijn. J.M.J. Sicking promoveerde in 1993 op Overgave en Verzet, De levens- en wereldbeschouwing van Carry van Bruggen. Een biografie is dit niet. En tenslotte hebben we sinds 2006 van Madelon de Keizer: De dochter van een gazan, Carry van Bruggen en de Nederlandse samenleving 1900-1930 dat begint met de zin: dit boek is geen biografie van Carry van Bruggen.
Carry van Bruggen (Collectie Letterkundig Museum)
Wie wil weten, schrijft Madelon de Keizer, wat het betekende om in die tijd een Joodse intellectuele vrouw, een schrijfster, een journaliste en een filosofe te zijn, kan niets beters doen dan het werk van Carry van Bruggen ter hand nemen. Deze in 1881 geboren dochter van een Joodse voorzanger en godsdienstleraar, opgegroeid in het destijds nog zeer provinciaalse Zaandam, ontwikkelde zich tot een scherpzinnige intellectuele vrouw, die in haar betrekkelijk korte leven – zij stierf in 1932 – een belangwekkend oeuvre schiep dat een ontroerend tijdsdocument is en een cultuurhistorische bron van de eerste orde.
Te hopen valt dat de studie van Madelon de Keizer leidt tot een meer complete biografie van Carry van Bruggen. Dat wordt hoog tijd. De studie van Madelon de Keizer biedt in ieder geval al een aantal aanknopingspunten voor zo'n biografie. Het gaat Madelon de Keizer om de drievoudige identiteit van Carry van Bruggen als geassimileerde Jodin, geëmancipeerde vrouw en gerespecteerde schrijfster in het Nederland van rond de Eerste Wereldoorlog. Geassimileerde Jodin: Carry van Bruggen heeft zich aan het te strakke keurslijf van een kleinsteedse Joodse gemeenschap ontworsteld, want, zo schreef Carry van Bruggen eens, een artist kan zich nooit blijvend schikken in de knellende ritus der Joodse belijdenis. Het zelfstandig blijven denken, neergelegd in haar filosofische werken Prometheus en Hedendaags fetisjisme, heeft bij haar geleid tot een ver doorgevoerd individualisme. Zij koos voor een samenlevingsmodel waarin het individu niet aan het collectief was geofferd.
In haar roman De verlatene heeft Carry van Bruggen beschreven hoe de vader van een gezin met vier kinderen onvoorwaardelijk vasthoudt aan een orthodox Joods leven maar zijn kinderen, ieder op zijn of haar eigen manier, daarmee breken. De verlatene en ook het daarna geschreven Het Joodje zijn, wat Madelon de Keizer noemt, programmatische boeken. Carry van Bruggen kiest daarmee partij in het in haar tijd gevoerde debat over de assimilatie van de Nederlandse Joden.
Er moet uitdrukkelijk op worden gewezen dat de programmatische inslag van De verlatene in haar latere boeken is verdwenen. In Het huisje aan de sloot en in Vier jaargetijden kon Carry van Bruggen vrij van bitterheid getuigen van de rijkdom van haar Joodse wortels. Madelon de Keizer: Liefdevol en minutieus beschreef Carry van Bruggen het orthodoxe Joodse milieu in de provincie, in de 'mediene', dat zij uit eigen beleving zo goed kende. Terecht voegt Madelon de Keizer daaraan toe dat de Joodse identiteit niet iets is dat zich zo maar, zo ooit, laat afschudden – ook niet door iemand bij wie de worteloosheid, beweeglijkheid en veranderlijkheid de grondtoon van haar wereldbeschouwing was gaan vormen.
Dit ter inleiding. Carry van Bruggen is zeker nog niet vergeten en haar boeken worden ook nog steeds herdrukt. In de Deltareeks, Nederlandstalige literaire klassieken, verscheen in 2007 Verhalend proza, de drie meest gewaardeerde boeken van Carry van Bruggen: De verlatene (1910), Het huisje aan de sloot (1921) en Eva (1927). De verlatene zal in de komende paar columns centraal staan. Als aanloop kijken we naar wat we weten van chazzen Izak de Haan, de vader van Carry van Bruggen en Jacob Israël de Haan, en naar Seideravond, de in 1909 geschreven monoloog die Carry van Bruggen een jaar later in De verlatene heeft uitgewerkt. Veel gelijkenis maar ook opvallende verschillen. En tenslotte trekken we de lijn door naar de Poolse schrijver Julian Stryjkowski die in zijn Stemmen in het duister (1959) ook een orthodoxe en vrome melammed beschrijft die wordt geconfronteerd met een rebellerende dochter. Die dochter is in een naburig stadje onderwijzeres op een christelijke school en gaat er met een goj vandoor. Een Carry van Bruggen in Polen.
Madelon de Keizer, De dochter van een gazan, Carry van Bruggen en de Nederlandse samenleving 1900-1930, Bert Bakker, 2006.
Carry van Bruggen, Verhalend proza, De verlatene, Het huisje aan de sloot, Eva, Deltareeks, Van Oorschot, 2007.