Met enige overdrijving zou je Shulamit Aloni de Jeanne d’Arc van de Israëlische politiek kunnen noemen. Een feministe in hart en nieren, een voorvechtster voor gelijke rechten voor iedereen, ongeacht geloof, sekse en nationale identiteit, maar bovenal een authentieke democraat van Israëlische bodem. Shulamit Aloni is niet meer. Ze overleed op 85-jarige leeftijd.
Toen ik het bericht van haar overlijden op Radio Israël hoorde, boog ik me over mijn bureau, leunend op mijn ellebogen, het hoofd rustend in mijn handen. Ik sloot mijn ogen. Ze verscheen weer voor me tijdens een langdurig interview. Ik zag haar weer tijdens haar flamboyante toespraken, strijdend tegen het machtige rabbinaat, opkomend voor absolute vrouwenrechten, voor gelijkberechtiging van Israëls Arabische minderheid, tégen de nederzettingenpolitiek, vóór een Palestijnse staat naast Israël. Dat was Shulamit Aloni, een politicus die compromisloos op haar principes stond en van geen wijken wist. Ze behoorde tot die uitzonderlijke Israëli’s die in 1948 in de Palmach met Rabin, Sharon en anderen voor Israëls onafhankelijkheid vochten.
Aloni behoorde tot een generatie idealisten voor wie Israël boven persoonlijk gewin stond. Evenals David Ben Goerion droomde deze moedige vrouw van een rechtvaardige Joodse staat, opgestaan na duizenden jaren vervolgingen en vernederingen, een land dat een lichtend voorbeeld voor de wereld (Or legoyim) wilde zijn. Shulamit Aloni heeft die droom, in haar beleving, een nachtmerrie zien worden. In al haar partij- en politieke functies heeft ze Israël met voortdurende verwijzingen naar de profeten niet in de ban van het socialistisch humanisme weten te houden. Niet als minister van onderwijs onder premier Rabin, niet als partijleider van de door haar opgerichte Meretz-partij, niet als vlijmscherpe columnist en vurige spreker. Ze schopte steeds harder tegen alle zere benen, vaak te provocerend. Ze kon niet anders, zeker als het ging om de strijd tegen de macht van de rabbijnen en de greep van de religieuze partijen op de Israëlische politiek.
Ze kantte zich bijzonder fel tegen de stichting van nederzettingen op de Westelijke oever van de Jordaan. Ze voorzag dat daar een ‘ander, fanatiek’ Israël zou opstaan dat een funeste invloed zou hebben op de aard van de Israëlische democratie en de stichting van een Palestijnse staat naast Israël onmogelijk zou maken. Ze vreesde dat, wat in haar optimistische jeugdjaren was begonnen als het eerste grote Joodse democratische experiment in de geschiedenis, door de extase over de overwinning in de oorlog van zes dagen in juni 1967, de test van de geschiedenis niet zou doorstaan. Met lede ogen heeft ze moeten toezien hoe de slingerbeweging van de Israëlische politiek naar rechts-nationalistische emoties doorsloeg en haar Meretz-partij irrelevant maakte. Israël heeft met haar heengaan symbolisch afscheid genomen van een ‘ander Israël’.
Terwijl ik deze column schrijf, hebben vijftig Knesset-leden ter gelegenheid van de 69e verjaardag van de bevrijding van Auschwitz dit concentratiekamp bezocht. Ik vraag me af of Aloni daar bij had willen zijn. Als minister van onderwijs, daarvoor en daarna, uitte zij scherpe kritiek op de jaarlijks terugkerende pelgrimage van Israëlische schoolkinderen naar Auschwitz. Volgens haar politiek instinct worden de zielen van jongeren daar in het aanzicht van de sporen van de gruwelijke industriële moord op Joden met xenofobe gevoelens beroerd. Het anti-Palestijnse Israëlische nationalisme wordt daardoor volgens haar op onverantwoordelijke wijze gevoed.