Ik vind het steeds moeilijker mijn gedachten over Israël met de lezers van de Crescas-nieuwsbrief te delen. Van nature ben ik geen klager, geen zwartkijker maar een vrolijk optimistisch mens.
Het Israël van nu doet me helaas pijn. Ik herinner me nog zo goed de dag waarop David Ben-Goerion in 1948 de staat Israël uitriep. Ik zat in Amersfoort aan de radio gekluisterd, Voor mij, ik was toen 11 jaar, was het duidelijk dat mijn toekomst in Israël lag. Een land waar Joden zich na de ramp konden verdedigen in plaats van weerloos te worden afgemaakt. Ik had toen geen notie van de gecompliceerdheid van het nieuwe staatskundige begin van het Joodse volk na een onderbreking van tweeduizend jaar. (Sinds de vernietiging van de tweede tempel door de Romeinen en het begin van de grote verstrooiing.)
Ik zal mijn hele verhaal op deze pagina niet uit de doeken doen. Ik wist dat ik naar Israël zou gaan. Tijdens mijn opkomst voor militaire dienst in Nederland moest ik voor hoge officieren in Ossendrecht verschijnen. “Waarom wil je officier worden”, vroeg de kolonel. “Omdat ik later naar Israël zal gaan en ik dan een militaire training achter me heb die ik daar zou kunnen gebruiken”, antwoordde ik. Waarop de kolonel zei: “Wij zijn natuurlijk geen opleidingscentrum voor het Israëlische leger.” Voor mij was het op dat moment duidelijk dat ik geen officier zou worden. En toch werd ik voor de SRO (School Reserve Officieren) geselecteerd! Dat kon toen nog. In 1954 was Israël nog geliefd hier!
Omdat ik ook werd gedreven door een sterke wil de wereld te verkennen om de wereld te begrijpen besloot ik buiten Nederland te studeren. Ik studeerde internationale betrekkingen aan het Sciences Po in Parijs, een van de beste universiteiten op deze aardbol, en daarna aan de School for Advanced International Studies (SAIS) bij de Johns Hopkins University.
Om journalistieke ervaring op te doen werkte ik twee jaar bij Het Parool, waarvan één jaar als parlementair verslaggever met uitzicht op een mooie carrière bij deze uit het verzet voortgekomen krant.
Mijn gevoelens gingen echter nog steeds onweerstaanbaar naar Israël uit. In 1965 installeerde ik me als correspondent in Tel Aviv, vanwaar ik onder andere bijna veertig jaar werkte voor NRC, De Standaard en de Nederlandse en Belgische radio. De Verenigde Staten, delen van Afrika en het Midden-Oosten en Oost-Europese landen waren mijn werkgebied.
Ik trouwde in Israël en werd er vader van Dan en Irith. Mijn zoon is op weg rechter in Israël te worden, mijn dochter heeft, na het overwinnen van een levensgevaarlijke kanker, filosofie gestudeerd aan de universiteit van Tel Aviv en is professioneel vertaalster geworden. Ik heb vier Israëlische kleinkinderen.
Tegen de achtergrond van dit persoonlijke verhaal ben ik verdrietig dat het naar mijn inzicht niet goed gaat met Israël. Ja, de economie draait goed, Israël is in het onzekere Midden-Oosten veiliger dan ooit. De soennitisch-Arabische wereld heeft wegens haar angst voor Iran openlijk en minder openlijk voor Israël gekozen. Hoe lang nog? Van een echte alliantie, van mens tot mens, is geen sprake. De islam in zijn verschillende vormen staat broederschap met de Joodse staat in de weg. Voorlopig is het goed zo.
Wat me in de eerste plaats zorgen baart, is de vervorming van het zionisme tot een voor mij onaanvaardbaar exclusief Israëlische nationalisme. Getuige de zo omstreden en volstrekt overbodige wet die van Israël een exclusief Joodse staat maakt met getolereerde minderheden. Druzen en Israëlische Arabieren hebben in het centrum van Tel Aviv tegen deze vorm van discriminatie in een op papier democratische staat gedemonstreerd.
Maar de onvrede en verwarring in de diaspora over dit initiatief van premier Benjamin Netanjahoe is groot. Deze vorm van nationalisme strookt niet met de gevoelens van Joden in de diaspora. Om het scherp te stellen: van onderscheid gevrijwaarde democratie is het beste veiligheidsschild dat Joden zich kunnen wensen.
Die wet heeft iets dieps in de Joodse diaspora geraakt. Dame Vivien Duffield, waarschijnlijk de grootste donor van Israël door de jaren heen (het gaat om honderden miljoenen dollars) uitte haar teleurstelling op zelfs voor mij onaanvaardbare wijze: “Mijn Israël is dood”, zei ze. Israël is niet dood, maar zit wel in een diepe identiteitscrisis die de Joodse staat langzaam maar zeker verwijdert van de diaspora.
Die ongelukkige wet op de Joodse natiestaat is niet de enige reden. Het afwijzen en vernederen van de vormen van het liberale Jodendom is ook een van de oorzaken. Ik kan er meer noemen, bijvoorbeeld Netanjahoe’s toenadering tot het naar fascisme neigende Hongarije.
Wat is er aan de hand? Israël is aan het veranderen. Na zeventig jaar onafhankelijkheid ontstaat er een nieuw Joods (Israëlisch) volk: de Israëli. De diaspora is zover weg, het verleden verzandt. Van de bijna negen miljoen Israëli’s komt slechts een klein percentage uit het democratische westen. De Joden uit de Arabische wereld zijn uit een autocratische wereld gekomen, de Joden uit de voormalige Sovjet-Unie uit een dictatuur en de charediem kunnen het begrip democratie niet rijmen met de Tora.
In de loop van zeventig jaar heeft deze mix van achtergronden een ander Israël geschapen dan David Ben-Goerion in 1948 voor ogen had!
Laat ik het zo zeggen: in zijn isolement in een vijandelijke omgeving is Israël Joodser geworden. De politieke strijd om Judea en Samaria, de Westelijke oever van de Jordaan, is ook een belangrijke factor, waardoor de religieuze en politieke emotie wordt gericht op het verre verleden toen daar de Joodse staat Judea was.
En dan: over een halve eeuw of eerder is de helft van de Israëlische bevolking Arabier of charedi.
Ik kan niet in de toekomst kijken, maar wel op de toekomst van Israël speculeren. Ik hoop op een nieuw wonder voor de Joodse staat Israël en het Joodse volk.