De herinnering aan de Holocaust, de Sjoa, woont op mijn rechtervoet. Ik weet wel dat dit een eigenaardige manier is om deze ramp zonder weerga in de geschiedenis zo te benaderen. Die knobbel op de wreef van mijn rechtervoet is een dagelijkse herinnering aan mijn onderduiktijd.
Ik werd in 1943 als klein, zwartharig onderduikertje geplaatst bij een boer, Jan Portegijs en Anne, in ’t Zand, een piepklein dorp in de groene ruimte in Noord-Holland. Ik werd daar warm ontvangen: eerst even afgeborsteld in een teil met water. Geen schoenen meer maar klompjes aan mijn voeten.
Een paar jaar hebben de randen van de klompen op de wreef van mijn voeten gedrukt. Door die druk is op mijn rechtervoet een kraakbeenknobbel gegroeid. Een puntje. Als ik nu mijn rechterschoen aan doe en de veters te strak aantrek, doet het pijn. De knobbel vindt dat niet leuk. En met die vleug pijn komen dan weer herinneringen aan mijn onderduiktijd boven.
Vandaar dat de Sjoa op mijn rechtervoet woont.
En als dat akelige gevoel opkomt, zie ik mezelf in 1944 weer op de schoot van een Duitse soldaat zitten. Hoezo? In die barre hongerwinter werden twee Duitse soldaten op de boerderij ingekwartierd. Ik vermoed dat ze gauw in de gaten hadden dat dat kleine zwartharige jongetje onmogelijk het kind kon zijn van die struise, grote boerenvrouw en haar veel oudere boer.
Een van de soldaten kon zich niet bedwingen en wilde het naadje van de kous weten. Hij riep me. “Kom.” Ik kwam. Hij zette me op zijn schoot en keek me aan: “Du bist ein Jude”, zei hij. Ik wist op dat moment dat dit een doodvonnis was. Ik wist waarom ik moest onderduiken. Ik wist dat Joden vogelvrij waren. Mijn moeder had me bezworen nooit te zeggen dat ik Jood ben. Daar zat ik dan op de schoot van een Duitse soldaat die het wist.
Ik sprong van zijn schoot af en verstopte me uit angst op de boerderij – in de hooiberg, denk ik.
De volgende dag zag de soldaat me. “Kom.” Ik kwam. Weer op schoot.
De soldaat haalde uit de binnenzak van zijn uniform een portefeuille en pakte er een foto uit. Ik zag drie blonde meisjes. “Das is mein Tochter, das ist mein ….” Op dat moment begreep ik dat hij geen kwaad wilde, me niet zou verraden. De soldaat was vader, hield van zijn dochters en misschien ook van mij.
Dit bijzondere voorval woont óók op de knobbel op mijn rechtervoet.
En dan de ruzie rond Abdelkader Benali. Ja, hij heeft gezegd dat hij last heeft gehad van Joden in Amstelveen. En Esther Voet van het NIW heeft zelfs een mapje met zijn kritische opmerkingen over Israël. Die zullen wel over zijn kritiek op de Israëlische bezetting gaan.
Waarom zou hij de rede op 4 mei dit jaar niet mogen uitspreken? Is hij zó ernstig besmet, zó’n radicale Jodenhater?
Ik zie het anders. Als hij inderdaad is zoals Voet, CIDI en anderen hem menen te kunnen doorgronden, dan zou het voor deze schrijver van Marokkaanse afkomst een ware kwelling moeten zijn de vermoorde Joden te herdenken. Water en vuur gaan niet samen. Ook niet in de ziel van Abdelkader Benali.
Mijn vraag: kan een antisemiet herdenken – met of zonder dossier op het bureau van Esther Voet?
Mijn antwoord: nee, dat kan hij niet, óók niet om zich van smetten te ontdoen. Dus: jammer dat zijn stem niet wordt gehoord.
Dat zegt de knobbel op mijn voet.