Bij uitgeverij Amphora Books is deze week een boek van Leo Frijda verschenen. Tel me bij de amandelen graaft diep in de literaire erfenis van Joodse schrijvers ten tijde van het Habsburgse rijk en daarna.
Over dit belangwekkende boek heb ik in de sjoel van de LJG Amsterdam een inleiding gehouden waarvan hier de weerslag. Dit keer dus geen bespiegelingen over het wel en wee van Netanjahoe – zij het dat zijn herverkiezing op 9 april onzeker is, zoals zoveel dingen in de Israëlische politiek nu vraagtekens oproepen.
Leo Frijda is naast schrijver van een fascinerend boek ook een levensgenieter die van gefilte fisch houdt, voor hem een symbool van het door hem hervonden Jodendom. Wat heeft hij in Odessa genoten van die gefilte fisch genoten, het gerecht vulde niet alleen zijn maag maar ook zijn Joodse ziel. Het lijkt zo simpel maar voor Leo is deze Oost-Europees Joodse lekkernij meer dan een goed bereid gerecht: het resoneert aan zijn hervonden Joodse identiteit. Geen wonder dat hij de schrijver Isaac Babel in zijn hart sluit als het om gefilte fisch gaat. Voor Leo is dat visje een symbool voor het Joodse volk.
De Sefardische Joden, de grote Joodse gemeenschappen in de Arabische en mediterrane wereld, kenden dat door Leo bejubelde visje niet. Ik denk niet dat Maimonides ooit gefilte fisch heeft gegeten. Waarom sta ik daar bij stil? Omdat Leo’s belangrijke boek een uitgesproken Asjkenazische signatuur heeft. Het gaat voornamelijk over zich in het Duits uitdrukkende Joodse schrijvers en dichters ten tijde van het Oostenrijks-Habsburgse rijk, daarvoor en ook daarna.
Als gevolg van de Sjoa traden de ouders van Leo in de Tweede Wereldoorlog toe tot de gereformeerde kerk. Na de oorlog zijn ze in de kerk trouw gebleven. Leo heeft op zijn manier de weg naar het Jodendom hervonden, niet per se tot het naleven van strikte Joodse leefregels. Dat is niets voor de onafhankelijke geest van de schrijver van dit opzienbarende boek. Voor hem is het belangrijk deel uit te maken van de Joodse gemeenschap, maar er toch niet in te zijn opgesloten. Hij wil er bij horen maar zijn identiteit bewaken. Ik heb uit zijn boek geleerd dat hij zich heel diep Jood voelt maar – laat ik het zo zeggen – geen sjoelganger is.
Ik vraag me af hoe het een met het andere kan worden verenigd.
Het gevoel toch deel uit te maken van de Joodse gemeenschap, zoals hij schrijft, heeft hij het diepst ervaren tijdens een bezoek aan het concentratiekamp Auschwitz in 2009. Tranen kwamen in zijn ogen noteert hij. Voor hem was dat na de onderdompeling in het mikwe in Parijs het tweede moment van tesjoewa, dat wil zeggen de terugkeer, het antwoord op zijn verleden, op de lange jaren na 1945 toen hij niets wist van zijn Joodse achtergrond.
Vergis u trouwens niet in de lach van Leo. Achter die schuddebuikende lach schuilt een man die op fascinerende manier zijn zoektocht naar zijn Jodendom in het spoor van grote Joodse schrijvers uit de verdwenen Joodse gemeenschap in het ondergegane Habsburgse rijk en daarbuiten in boekvorm heeft gegoten.
Hij citeert in zijn boek Heinrich Heine, die zich tot het christendom liet bekeren als entree tot de westerse cultuur maar op zijn sterfbed de onsterfelijke woorden sprak: “Naar het Jodendom ben ik niet teruggekeerd, ik heb het nooit verlaten.” Ik weet niet hoezeer Heine onder zijn uittreden uit het Jodendom heeft geleden. Heeft hij het ervaren als verraad? Deed het hem pijn?
Ik vermoed dat Leo daar diep over heeft nagedacht. Ik maak dat op uit de keuze van de titel van zijn boek. Tel me bij de amandelen heeft hij het genoemd, in een verwijzing naar een passage uit een gedicht van Paul Celan:
Tel de amandelen,
tel wat bitter was, je wakker hield,
tel me er bij:
(…)
Maak me bitter
Tel me bij de amandelen.
Wie op een amandel bijt proeft de bittere smaak.
De keuze van een regel uit dit gedicht als titel voor zijn boek zegt veel over de diepte van de Joodse emotie van Leo Frijda. Tenminste zo ervaar ik het na het lezen van zijn boek, dat niet alleen de weerslag is van zijn persoonlijke omarming van het Jodendom, van de Joodse gemeenschap, maar ook een beeld geeft van de verloren, vermoorde Oost-Europees Joodse gemeenschap, waaruit zoveel grote schrijvers, dichters, componisten, en schilders zijn voortgekomen.
Leo is onder de indruk van de zoektocht van Kafka naar het Jodendom, heeft ontzag voor Stefan Zweig en herkent zichzelf in Manger.
In dit bestek kan ik niet alle Joodse schrijvers die Leo onder de loep heeft genomen, de revue laten passeren. De lezer van dit opmerkelijke boek treedt een verloren gegane wereld binnen die Leo Frijda zo indringend via de literaire invalshoek tot leven heeft gebracht.
Hij wilde die vergane wereld ook proeven. Hoe doe je dat? Leo heeft in Cernowitz, Wenen, Berlijn, Odessa, Jeruzalem, Parijs maar ook in Amsterdam de cafés bezocht waar de schrijvers die centraal staan in zijn belangrijke boek, discussieerden, dronken en aten. Hij heeft zich ingespannen om over de verloren tijd heen het verleden in het heden te proeven. Daar bewonder ik hem om.