“Ik heet Salomon”, zei ik tegen een aardige serveerster in een klein restaurant in Amsterdam. Ik kon niet bevroeden, dat mijn Joodse naam zoveel emotie zou wekken. “Mijn naam is Shila”, zei ze. “Ook een Joodse naam toch?” Ik beaamde dat. “Mijn vader wilde een Nederlandse naam toen ik geboren werd. Maar mijn moeder wilde een Joodse naam. Hij is sportfanaat en ze had gelezen, dat er een sportvrouw was, die zo heette; hij wist dat niet en zo fopte ze hem.”
Het was even stil in het restaurant. “Mijn moeder is Joods”, zei Shila en keek er blij en trots bij. “Kan je dit lezen?” Ze stroopte de rechtermouw van haar witte schortjas op. Daar stond in getatoeëerde rode letters ‘Ahava’. “Liefde”, zei ik. Ze glunderde. “Dat kan ik lezen”, zei ze. “Ik leer het Hebreeuwse alfabet. Ik weet dat ik een nakomeling ben van rabbijn Uri Halevi uit Emden.”
Hij was de eerste rabbijn van de jonge Portugese gemeenschap in Amsterdam aan het begin van de zeventiende eeuw. Ik was vol verbazing en misschien keek ik wat ongelovig. “Ja”, ging ze enthousiast verder, “het is echt waar: we hebben een hele stamboom van de familie Halevi. En daar horen mijn moeder en ik bij!”
Het was een bijzonder moment in dat kleine restaurant, waar een serveerster een gelukkig moment beleefde omdat ze het wonder van Joods-zijn, dat zij diep voelde, kon delen.
Vaak heb ik kinderen uit gemengde huwelijken ontmoet. Soms heeft dat een verwarrende invloed op hen en zoeken ze naar werkelijke identiteit. Deze Shila had van haar moeder in haar naam die identiteit mee gekregen. De serveerster leefde in een geëmancipeerde wereld, maar had een ongrijpbare, maar heel krachtige Joodse emotie. Vier eeuwen na dato oprecht trots op een beroemde rabbijn in haar verre familie.
Zij ervoer het als een klein wonder, ik ook.