Sportiviteit zit kennelijk niet in de Duitse genen. Ook niet bij de bejubelde Nederlandse profvoetballer Arjen Robben. In de beslissende wedstrijd tegen de Londense club Chelsey miste Robben een strafschop. Dat was het keerpunt in de wedstrijd. Bayern München, dat de wedstrijd lange tijd met flitsend voetbal beheerste, zag de overwinning die beloond werd met de Europa Cup door zijn vingers glippen. Het lot werd bezegeld toen Chelsey na de verlenging met strafschoppen won. Toen het doek viel, zat Arjen Robben als een zombie op het veld. Gehurkt, handen voor zijn ogen, minutenlang. Andere spelers van de verslagen Duitse club lagen uitgestrekt en bewegingloos op de grasmat. Wat me ergerde is dat de Duitse spelers hun tegenstanders niet gelukwensten. Ze liepen, toen ze naar de kleedhokjes gingen, met zure gezichten langs de spelers van Chelsey.
Tijdens de wedstrijd hadden ze uit tienduizenden kelen van hun supporters Hitlers strijdkreet ‘Sieg Heil’ kunnen horen. Ik ergerde me er kapot aan dat dit nazi-geluid door het grote stadion galmde. Nu zag en hoorde ik het op de tv. Toen ik enkele dagen eerder in Berlijn was, hoorde en zag ik supporters van een andere Duitse club, Dortmund, ook het ‘Sieg Heil’ aanheffen in het centrum van de Duitse hoofdstad. ‘Sieg Heil’ en toch verliezen. Geen zege, geen heil, geen sportiviteit.
Dat deed mij denken aan mijn duel met de ‘Rommel-brigade’ in El-Alamein. Ik was daar voor de krant om de vijftigste verjaardag van de historische slag bij El Alamein in 1942 in Noord-Afrika te verslaan. Daar werd de Duitse heldengeneraal Rommel in de pan gehakt door de geallieerde troepen onder commando van de legendarische Britse generaal Montgomery. In het Palestina hotel in Alexandrië waren de overlevenden van de Rommel-divisie, die voor de ceremoniële herdenking naar El-Alamein waren gekomen, ondergebracht. Dat wist ik. Dus ging ik naar de eetzaal in dat hotel waar de heren met hun dames dineerden. Ja, ik mocht aan tafel aanzitten. Ik wil slechts een aspect van mijn ervaring met deze Duitsers met u delen. “Jullie hebben de slag bij El Alamein toch verloren”, zei ik. Het klonk een kolonel van het Duitse Afrikacorps als een vloek in de oren. “Nein, we hebben die slag niet verloren, het was een materiële nederlaag. We hadden geen brandstof meer.” De Duitse kolonel kon het niet opbrengen de nederlaag ruiterlijk te erkennen. Hitler was niet zo slecht geweest kreeg ik ook aan tafel te horen. Wat de Amerikanen in Vietnam hebben gedaan, is veel erger. Ik hield lekker vol. “Jullie hebben die slag verloren.” De spanning liep op. De kolonel gaf over in het toilet, zijn vrouw en andere Rommel-getrouwen smeekten me om weg te gaan. “Je verpest de sfeer, je maakt ons ziek.”
Zo vocht ik in mijn eentje in een restaurant in Alexandrië tegen de Rommel-soldaten die weigerden te erkennen dat ze in die bloedhete woestijn hun meerdere moesten erkennen in de strijdkrachten van Montgomery. Wat er nog meer gebeurde laat ik achterwege. Het gaat me er om een parallel te trekken tussen het onsportieve gedrag van de Duitse voetballers en Duitse soldaten van de Rommel-brigade die vasthouden aan de fictie dat ze echt niet hebben verloren door hun eigen toedoen maar het op een ‘materiële nederlaag’ houden.
Zou het niet sportief zijn als bij de aanstaande Olympische Spelen in Londen een minuut stilte in acht wordt genomen ter nagedachtenis aan de elf Israëlische sportlieden die in 1972 tijdens de Spelen in München werden vermoord door Palestijnse terroristen van de Zwarte September beweging? Het Olympisch Comité weigert aan de Israëlische eis deze atleten te gedenken, al is het bij de openingsceremonie ook maar een minuut, gehoor te geven. De Olympische hoge heren willen de politiek buiten de Spelen houden want die zijn toch bedoeld om te verbroederen. Ja, dat is waar. Maar op Duitse bodem, waar het ‘Sieg Heil’ klonk ten tijde van de massamoord op ons volk, werd de verbroedering een verloedering toen er weer Israëlisch-Joods bloed vloeide. Het zou een eer voor het Olympisch Comité moeten zijn recht te doen aan de nagedachtenis van de vermoorde atleten en respect te tonen voor de gevoelens van de achtergeblevenen. Zo sportief is het Olympisch Comité niet. Stel je voor dat Arabieren en anderen die de Palestijnse zaak aan het hart gaan, kwaad worden en misschien zelfs de openingsceremonie boycotten. Het is een goed en aanvaardbaar idee om de politiek buiten de Spelen te houden, maar is het eren van vermoorde atleten tijdens de Spelen een politieke zaak? Nee natuurlijk. Het eren van die Israëlische doden is niet voor of tegen de Palestijnen, maar wel een daad van menselijkheid. Begrijpen de heren in het Olympisch Comité dat niet of doen ze het in hun broek bij de gedachte Israëlische doden te herdenken?