De krant Haaretz berichtte onlangs dat Israël 131.000 miljonairs telt. Dat verbaasde me. Dat getal lijkt me strikt genomen veel te laag. Mijn zoon woont in Ramat Hasharon, een voorstadje bij Tel Aviv, in een villa waarvan de waarde op 1.2 miljoen dollar wordt geschat. Ik kocht dat huis in 1970 voor 147.000 lira, omgerekend 40.000 gulden. Snapt u het probleem? Mijn zoon is advocaat en zijn vrouw is psycholoog. Met drie kinderen kunnen zij zich niet zoveel veroorloven en zeker niet een huis of appartement voor hun kinderen kopen. De huidige waarde van het huis van mijn zoon maakt hem toch geen miljonair als hij niet als een miljonair kan leven! Dat is precies het Israëlische probleem. De exorbitante prijzen van vastgoed staan niet meer in verhouding tot het inkomen. Voor heel veel jongeren die de dienstplicht hebben volbracht, ligt een betaalbare woning niet binnen hun bereik.
Als u wilt begrijpen waarom zij en anderen hun toekomst zoeken in goedkopere woningen in nederzettingen in bezet gebied: dat is het gevolg van de nog steeds stijgende prijzen van woningen in het ‘moederland’. Ook zoeken duizenden jonge Israëli’s die geen economische toekomst meer in hun land zien, onderdak en geluk in het buitenland. In Berlijn zouden zelfs meer dan twintigduizend Israëli’s zijn. Dichterbij huis in Amstelveen is in Buitenveldert, nabij de Kastelenstraat, naar mijn observatie zelfs een Israëlische kolonie neergestreken, gemeten aan de drukte in de koosjere winkel daar.
De stijgende prijzen van vastgoed zijn ook toe te schrijven aan de kooplust van kapitaalkrachtige Joden in de diaspora, voor wie een appartement in Israël een vluchthaven is voor antisemitisme. Franse Joden waren de afgelopen jaren koplopers in het kopen van appartementen in Tel Aviv en omstreken.
De hoge prijzen voor woningen in Israël zijn het topje van de ijsberg bij de toenemende ongelijkheid in inkomens en bezit. De kloof tussen arm en rijk heeft Amerikaanse proporties aangenomen. Het socialistische ideaal dat Israël in de beginjaren en daarvoor kenmerkte, is verdrongen door hard kapitalisme. Ik vraag me wel eens af of de stichters van Israël, die werden bezield door het socialistische ideaal (de kibboets), zich in Israël thuis zouden voelen.
Eén op de vijf kinderen in Israël groeit volgens een bericht in het NIW op in een gezin dat leeft onder de armoedegrens. Wandel door Tel Aviv en je kan naast de rijke uitstraling van winkels en het voorbijschieten van de duurste automerken de armoede met het blote oog taxeren. Je ziet het aan de mensen, de bedelaars, de daklozen ook.
Het wachten is op massaal protest tegen de ongelijkheid en daarvan afgeleide sociale problemen in de verzorgingsstaat die Israël toch wil zijn.
Het is opmerkelijk dat in het buurland Libanon onder druk van honderdduizenden jongeren de dijk rond ongelijkheid is gebarsten. In hun strijd voor rechtvaardigheid hebben christenen, Druzen en moslims elkaar gevonden. Hun problemen zijn ernstiger dan die in Israël en de Libanese ongelijkheid is van Himalaya-achtige proporties.
Ik denk niet dat de vonk uit Libanon over zal slaan. Israëls leiders zullen wel rekening moeten houden met de groeiende sociale onvrede in het land, want die is naast raketten, vliegtuigen en tanks, óók een belangrijke veiligheidsfactor.