Israël is een vat vol emotionele strijdigheden. Op de dag dat een Israëlische Arabier twee mensen in het centrum van Tel Aviv vermoordde kon premier Benjamin Netanjahoe het niet nalaten de rode vlag boven de Arabische gemeenschap (twintig procent van de bevolking) te laten wapperen. Maar op diezelfde pijnlijke dag nam zijn regering een, laten we zeggen, historische beslissing. Netanjahoe stond er op dat de regering akkoord zou gaan met een mega-investering in de Arabische gemeenschap om de levensstandaard en het dagelijks geluksgevoel van de Arabieren glans te geven. Inderdaad een belangrijke beslissing. De komende vijf jaar gaat 3.9 miljard dollar uit de staatskas naar de Arabische sector, bovenop het bedrag dat al in de jaarlijkse begroting is opgenomen.
Deze belangrijke financiële injectie gaat naar verbetering van de infrastructuur, industrie, onderwijs, gezondheidszorg, transport en veiligheid (meer politie). Deze regeringsbeslissing heeft tot doel de snel groeiende Arabische sector, waarin anti-Israëlische sentimenten onder invloed van de Palestijnse problematiek toenemen, binnen boord te houden, dat wil zeggen een gevoel van verbondenheid met de staat Israël te geven.
In alle sectoren loopt de Arabische sector achter bij de Joodse. Meer Arabieren zijn werkloos dan Joden. Het verschil is tien procent. Joden halen meer eindexamens op middelbare scholen dan Arabieren. Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit een scala van verschillen.
Israëlisch-Arabische leiders hebben niet op de daken staan juichen over Netanjahoe’s gulheid. Ze betwijfelen of de geldkraan echt open gaat. De tijd moet het uitwijzen. Ik denk dat deze Arabische sceptici het aan het verkeerde eind hebben. Het is toch Israëls eigen belang dat alle inwoners van de Joodse staat het zo goed mogelijk hebben? Te lang is de Arabische sector achtergesteld. Verandering nu? Ik hoop het. De cijfers liegen er niet om.
Ik herinner me dat de vermoorde premier Jitschak Rabin de eerste Israëlische leider was die in de sfeer van het Oslo-akkoord tussen Israël en de PLO, zijn ogen opende voor de ernstige problemen waarmee de Israëlisch-Arabische gemeenschap dag in dag uit worstelt. Zijn regering formuleerde ook een vijfjaren plan voor die gemeenschap in de orde van grootte van vijf miljard sjekel, ruim een miljard dollar. Dat plan is door het wegvallen van Rabin verzand. In plaats van het op gang komen van een geldstroom naar de Arabische gemeenschap, gingen de kolonisten er met de zak duiten vandoor. Vanuit die kringen werd in de regering ook bezwaar gemaakt tegen het vrijmaken van zoveel geld voor Israëls Arabieren.
Geld voor de Arabieren okay, maar liefde tussen een Palestijnse vrouw en een Israëlische Jood op papier, dus in een boek, is treife. Tenminste volgens de opvatting van de minister van onderwijs Naftali Bennett en zijn aanhang. En dus besloot zijn ministerie dat een boek van een Israëlische Joodse schrijfster, Dorit Rabinyan, waarin de liefde tussen een Palestijnse vrouw en een Israëlische Jood centraal staat, niet meer op scholen mag worden gelezen. Het boek zou gemengde huwelijken in Israël in de hand kunnen werken en dat is voor de nationalist Bennett een gruwel. Het besluit van zijn ministerie lokte een storm van protest van schrijvers en kunstenaars uit. Met enig succes. Nu mag het wel in hogere klassen worden gelezen. Maar Bennett als exponent van een rechtse regering heeft zijn kaart nog eens duidelijk laten zien.
De grote Duitse dichter en schrijver Heinrich Heine deed lang voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam deze profetische uitspraak: “Waar boeken worden verbrand, zullen mensen branden.” Godzijdank is het in Israël niet zo ver. Mijn variant op Heine gaat zo: “Waar boeken worden verboden, komt de democratie uiteindelijk ook op de brandstapel.”
Ik wens u allen een mooi, zinnig en liefdevol 2016.