NYT

Salomon Bouman

vrijdag 23 september 2016

Eigenlijk wilde ik deze column beginnen met enige gedachten over het vertrek van hoog opgeleide Israëlische jongeren naar verre streken. Maar dat komt dus aan het einde, want toen ik dinsdagochtend na een verblijf in Amsterdam in ons huis in Bilthoven terugkeerde, werd ik weer getroffen door de opvallende aandacht die de The International New York Times aan Joden en Israël geeft.

In de krant van maandag 19 september lees ik een groot verhaal op pagina twee over een Jood die achter de verzwegen familiegeheimen van zijn familie ten tijde van de Sjoa komt. Op de opiniepagina een verhaal onder de titel ‘Would you hide a Jew from the Nazis?’ De volgende dag heeft de krant een grote reportage over ‘Aid aging Holocaust survivors lags'. De schijnwerper is gericht op overlevenden van de Sjoa die in armoede creperen in Boedapest. Die mensen hebben hulp nodig opdat, zoals de krant schrijft, ze in waardigheid hun laatste levensdagen kunnen slijten.

Ook wijst de krant er in een nieuwsbericht op dat president Barack Obama tijdens zijn laatste ontmoeting met premier Benjamin Netanjahoe in New York de Israëli misschien met een vredesplan voor het Israëlisch-Palestijns conflict zal confronteren. May be. Verder is er een hoofdartikel over ‘The contest over Israël aid’. De komende tien jaar hebben de Verenigde Staten zich verplicht Israël 34 miljard dollar aan militaire hulp te schenken. Er zitten nogal veel haken en ogen aan die genereuze hulp, omdat die aankopen in de VS moeten worden gedaan en Israëls militaire industrieën achter het net vissen. Zo is het niet helemaal, maar het Amerikaanse beleid is duidelijk gewijzigd.

Dan, op dezelfde pagina, een artikel met de kop ‘Israël will no longer be young’. Het gaat over Shimon Peres, de laatste van de stichtersgeneratie, die werd getroffen door een hartaanval. Een paar bladzijden verder een bespreking van Mischling, een roman over de onvoorspelbare wreedheden van Josef Mengele in Auschwitz op door deze bruut verzamelde kinderen, tweelingen, proefkonijnen in dit concentratiekamp.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Ik lees de The International New York Times iedere dag en telkens weer word ik getroffen door de aandacht voor Joden en Israël. IK vermoed dat het grote aantal Joden in de regio New York het één en ander verklaart.

In mijn vorige column schreef ik over de ingrijpende veranderingen in de Israëlische samenleving. Ik werd getroffen door een uitgebreid item in het weekjournaal van de Israëlische televisie over emigratie, niet te verwarren met immigratie, alija.

Ik herinner me nog heel levendig dat tien procent van de Israëli’s in de jaren zestig van de vorige eeuw vanwege de toen ernstige economische crisis hun nieuwe vaderland verlieten. Voor Golda Meir en anderen van de pioniersgeneratie was dat een vorm van ‘verraad'. Zo serieus werd dit hoge percentage er-van-door-gangers genomen dat de militaire censuur berichten over deze ‘jerida’ (verlaten, dalen) in de kiem smoorde.

Deze dagen wordt jerida niet meer beschouwd als een ‘zionistische zonde’, maar als een normaal verschijnsel. In het opvallende item op de Israëlische televisie was het begrip jerida vervangen door ‘relocation’ (het zich elders vestigen). Woorden zeggen vaak meer dan cijfers. Israëli’s die hun toekomst elders in de wereld zoeken, worden nu als normale burgers beschouwd en zelfs bejubeld als ze het in het buitenland, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, ‘maken’.

Het zionisme heeft een nieuwe bladzijde opgeslagen in de lange Joodse geschiedenis.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2024

Columns 2023

Columns 2022

Columns 2021

Columns 2020

Columns 2019

Columns 2018

Columns 2017

Columns 2016

Columns 2015

Columns 2014

Columns 2013

Columns 2012

Columns 2011

Columns 0000