Het is natuurlijk toeval dat reeksen onthullingen over de kunstroof van Joods bezit ten tijde van de Hitler-terreur samenvallen met onderhandelingen over vrede en de Iraanse nucleaire problematiek. Het is echter geen toeval dat het Joodse, in dit geval Israëlische historische besef door deze samenloop van omstandigheden weer een keer op scherp komt te staan. Met historisch besef bedoel ik de lessen die Israël uit de geschiedenis kan en misschien zelfs moet trekken. Of niet omdat het tijdperk van de weerloze diaspora is afgesloten door de stichting van de staat Israël. Dat is een kwestie van interpretatie, van Joodse emotie ook. Soms lopen historisch inzicht en emotie parallel, soms staan ze haaks op elkaar. Je kunt dat ook ‘Joodse verwarring’ noemen. Ik neig er naar in mijn beoordeling van de Israëlische realiteit en die van de diaspora voor realiteitszin te kiezen, dat wil zeggen de geschiedenis slechts minimaal gewicht geven op de weegschaal van de wezenlijke, eigentijdse belangen. Er zijn echter ook momenten dat mijn realiteitszin wordt beladen met Joodse emotie.
De uitgebreide berichtgeving in de Nederlandse media en de internationale pers over de nazi-kunstroof van Joods bezit is zo’n moment. En dan doel ik niet eens op Cornelius Gurlitt, een tachtigjarige zonderling in wiens flat in München meer dan twaalfhonderd schilderijen werden gevonden die zijn met de nazi’s collaborerende vader had verworven. Daardoor hebben verloren gewaande werken van Picasso, Matisse en andere meesters het daglicht weer gezien. De hele collectie is door de Duitse autoriteiten in beslag genomen. Cornelius Gurlitt beweert dat die kunstschat rechtmatig, als erfenis van zijn vader, in zijn bezit is gekomen. Dat is een juridische kwestie waaraan veel haken en ogen zitten. Zullen rechtmatige eigenaren en hun erfgenamen die de ontvreemde schilderijen herkennen, ze ooit in de woonkamer kunnen ophangen?
Anders is het gesteld met de duizenden potten en pannen waarin Duitsers nu hun warme maaltijden bereiden. Hoe dat zit? In de International New York Times van zaterdag 16 november staat een indrukwekkend, verbijsterend verhaal, over de diefstal van Joods bezit in Frankrijk door de nazi’s met medewerking van het Vichy-regime. Het plunderen begon met de komst van de Duitse troepen in Parijs in 1940 en nam monsterachtige vormen aan in 1942 toen in Wannsee besloten werd het Europese jodendom tot op de bodem uit te roeien. Hitler heeft persoonlijk zijn roofridder Alfred Rosenberg in januari 1942 opdracht gegeven de woningen van alle gedeporteerde en gearresteerde Joden leeg te halen. De buit is naar de Heimat verscheept. In Parijs werden 38.000 appartementen kaal geplukt door Franse, laten we zeggen, verhuizers. Die spullen werden door 674 treinen naar Duitsland getransporteerd. Deze brutale roof omhelsde alles, van lampen tot fotoboeken en textiel.
In eerste instantie werden de buitgemaakte spullen in Parijs op verschillende plaatsen opgeslagen. Gearresteerde Joden werden ingezet om deze schat te sorteren. Het was een perfecte, perfide organisatie. In de krant verschijnen foto’s van de roof. Een Joodse vrouw sorteert voor het Reich gloeilampen voordat ze wordt vermoord. Het is de verdienste van deze Amerikaanse krant ook op deze roof de journalistieke schijnwerper te richten. Ik werd door dit verhaal getroffen, geëmotioneerd ook. Daar zat ik dan in mijn stoel met een brok emotie en ideeën over hoe het verder moet in het Midden-Oosten. Ik vroeg me af of ik mijn oordeel en inzichten over Israël moet laten beïnvloeden door de geschiedenis. Weer kwam ik tot de conclusie dat dit een verkeerde en zelfs misleidende invalshoek is.
Voor premier Netanjahoe en andere Israëlische en ook Joodse leiders in de diaspora is het traumatische Joodse geschiedenisbewustzijn een richtlijn voor het bepalen van de politiek. Netanjahoe bespeelt het hele register van Joodse sjoa-emoties om te verhinderen, desnoods met geweld, dat Iran in het bezit komt van een atoomwapen. Het oproepen van angst is zijn wapen. Dat geldt ook voor zijn visie op de Palestijnse kwestie. Een Palestijnse staat, die niet volledig onderworpen is aan Israëlisch militair toezicht, is voor Netanjahoe ook een bedreiging voor zijn land. Zowel over Iran als de Palestijnse kwestie is Netanjahoe in botsing gekomen met de Amerikaanse president Barack Obama. De Amerikaan verdient beslist geen schoonheidsprijs voor de Amerikaanse diplomatie in het Midden-Oosten. De VS, met of zonder Obama, is toch Israëls ultieme veiligheidsgarantie. Ik raad Netanjahoe aan over het trauma van de Joodse geschiedenis heen te stappen en als leider van Israël de realiteit onder ogen te zien en daar naar te handelen. Ik besef dat een dergelijke keuze moeilijk is. Maar dat is de test van leiderschap, waarin de stichter van Israël, David ben Goerion, en later Menachem Begin uitblonken.