Martin Schulz, de voorzitter van het Europese parlement, heeft natte voeten gekregen in de Knesset, het Israëlische parlement. Als een bevoorrechte vriend van Israël mocht hij in de berenkuil van de Israëlische politiek het woord voeren. Wat moet hij een spijt hebben van zijn ondoordachte en ongefundeerde opmerking dat een Israëli per dag 70 liter water verbruikt, terwijl een Palestijn het met slechts 17 liter moet doen. Waterdiscriminatie. Een nieuw begrip in het Israëlisch-Palestijnse conflict. Alsof ze zure wijn door de keel kregen, schoot deze openbaring de leden van de extreem-nationalistische Huis Partij in het verkeerde keelgat. Enkele leden van de partij daagden Schulz uit de bron van deze beledigende informatie te onthullen. Ik denk dat Schulz het liever in zijn broek had gedaan, in plaats van te moeten erkennen dat hij het van een Palestijnse jongen had gehoord! Toen liep de temperatuur in de Knesset nog hoger op. In het Duits, de taal van de vernietiging, ons voor de gek houden, ging de woedende parlementariërs te ver. Uit protest tegen de waterscheiding van de hoge Europese gast stormden ze de berenkuil uit.
Respectloos gedrag is mijn bescheiden oordeel. Ik veronderstel dat de boze heren meer geprikkeld werden door de uitspraak van Schulz dat de EU voor een Palestijnse staat naast Israël is, dan door diens ongelukkige uitglijder over het ongelijkwaardige watergebruik. Over het gebruik van water door Israëli’s en Palestijnen zijn geen keiharde cijfers. Die er wel zijn, verschillen nogal. Het dichtst bij de realiteit zijn de volgende gegevens: Israëli’s gebruiken per jaar per hoofd van de bevolking 180 kubieke meter, Palestijnen tussen de 73 tot 129 kubieke meter. (Informatie uit de Süddeutsche Zeitung). Schulz is volgens deze krant een echte vriend van Israël en het zionistische karakter van de Joodse staat.
In de New York Times, international edition, van deze week wordt er in een artikel op de opiniepagina op gewezen dat de Palestijnen mede profiteren van de indrukwekkende ontzoutingsinstallatie die Israël aan de kust van de Middellandse Zee heeft gebouwd en die reeds voorziet in de helft van het Israëlische drinkwater. Hoe een Israëlisch-Palestijnse vrede er ook zal uitzien, water zal hen verbinden, hopelijk op voet van gelijkheid. Het ziet er naar uit dat de energie die nodig is om het zeewater te ontzouten, door osmose geleverd zal worden door de grote gasvelden die voor de kust van Israël in ontwikkeling worden gebracht. In de toekomst, eigenlijk nu al, hoeven de Israëli’s minder angstvallig dan in het verleden de hoogte van de waterspiegel van het meer van Tiberias te volgen. Zelfs in droge jaren is Israël, en dus ook het Palestijnse bevolkingsdeel, verzekerd van goede kwaliteit drinkwater. Tot de bouw van de ontzoutingsinstallatie nabij Asjkelon werd (wordt) via een pijpleiding water naar het centrum en zuiden van Israël gepompt. Met deze watertechniek schaart Israël zich met de Golfstaten tot de voorlopers van het ontzouten van zeewater.
Mocht de Amerikaanse bemiddelaar John Kerry er in slagen de basis te leggen voor een Israëlisch-Palestijnse vrede, dan zal water een belangrijk onderwerp van gesprek en geschil zijn. Want belangrijke zoetwatervoorraden liggen onder de Westelijke oever van de Jordaan. Israël put daar sedert 1967 water uit. Nu Israël over de techniek beschikt grote hoeveelheden zeewater te destilleren hoeft het waterprobleem toenadering tussen de partijen niet in de weg te staan. Israëls kelen blijven gesmeerd, ook in de Knesset, waar ze soms te luidruchtig buitenlandse gastsprekers overstemmen.