Laat ik deze column beginnen met vast te stellen dat ik me vanaf 1967 heb verzet tegen de verschillende verschijningsvormen van de Israëlische nederzettingenpolitiek. Ik heb dat duidelijk gemaakt in talloze artikelen die ik als correspondent in NRC-Handelsblad heb gepubliceerd. Met evenveel inzet ben ik gekant tegen de zich ontwikkelende boycot van Israël in Nederland en elders. Ik heb mijn standpunt kunnen verduidelijken tijdens een confrontatie met het SP-Kamerlid Harry van Bommel tijdens een uitzending van de nieuwsshow van de TROS, afgelopen zaterdag.
Van Bommel verdedigde het besluit van verschillende Nederlandse ondernemingen de banden te verbreken met Israëlische ondernemingen en instanties die direct of indirect betrokken zijn bij de bouw van nederzettingen in bezet gebied, de Westelijke oever van de Jordaan, voor vrome Joden Judea en Samaria. In het vooruitzicht dat meer Nederlandse ondernemingen het boycotpad zullen volgen, klonk er blijdschap in zijn stem. Hier was een boycotridder van Israël aan het woord. Dit achtenswaardige Kamerlid, die Esther Voet, de directrice van CIDI, in een onbewaakt moment kuste, baseert zich op het koele internationale recht. Volgens hem is het een uitgemaakte zaak dat de bezette gebieden al Palestina zijn en Israël de onrechtmatige bezetter is van het Palestijnse vaderland. Ik ben ook voor een Palestijnse staat, maar niet op basis van de gedachtewereld van dit lid van de Tweede Kamer. Ik heb internationaal recht gestudeerd in Frankrijk. Ik ken het mechanisme van de VN, geacht Kamerlid, er is geen enkele Veiligheidsraadresolutie na 1967 die de huidige bezette gebieden het predicaat Palestina geeft.
Resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, waarin de naam Palestina wel wordt genoemd, zijn vanuit een internationaal rechtelijk standpunt niet bindend. De argumentatie van Harry van Bommel dat Israël plaats moet maken voor een Palestijnse staat, heeft juridisch beschouwd geen been om op te staan. Ik doe nogmaals een beroep op hem zijn liefde voor de boycotfilosofie in te ruilen voor real-politiek. Wat bedoel ik daarmee? Laat Israël en de Palestijnen het zelf uitzoeken, met intensieve inmenging van de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken John Kerry. Het idee dat een boycot Israël op de knieën zal brengen, is een politieke fantasie gebaseerd op het effect van de vrijwel universele boycot tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregiem.
Iedere vergelijking van Zuid-Afrika met Israël is vals. Er is geen racisme in de politieke relatie tussen Israël en de Palestijnen. Een boycot vanuit Europa tegen Israël roept herinneringen op aan moordpartijen op Joden op Europese bodem door de eeuwen heen. De ‘schuldige bodem’, zoals Hannah Ahrendt Europa omschreef, heeft vanuit het emotionele Israëlische perspectief niet het morele recht Israël als bezetter aan te klagen. Ik stel om die reden vast dat een boycot van Israël en van Israëlische ondernemingen geen effect zal hebben op het Israëlische beslissingsproces. Wie voor de Palestijnen opkomt, moet zich ter wille van de Palestijnen onthouden van pogingen Israël met de rug tegen de muur te plaatsen. Wie zich op internationaal recht beroept, slaat in het conflict tussen Israël en de Palestijnen de plank mis. Internationaal recht wordt in deze context anti-Israëlisch onrecht. Nogmaals: de EU en/of Europese/Nederlandse bedrijven zouden er verstandig aan doen bij de Palestijnen de illusie te ontnemen dat zij een geboorteakte voor Palestina kunnen uitschrijven. Dat kan alleen Israël, met steun van de internationale gemeenschap, de VS, de EU en andere mogendheden.