Mijn goede zoon, Dan Bouman (advocaat), stuurde me een dezer dagen een foto van een enorme kerstboom in een supermarkt. Waar? In Herzlya, niet ver van Tel Aviv. “Die kerstboom staat in een supermarkt waar veel Russen (immigranten) kopen,” legde mijn zoon uit. Ik wist genoeg. Ik heb de grote immigratiegolf uit de vroegere Sovjet-Unie zien komen. Meer dan een miljoen Russische immigranten onder wie meer dan 300.000 die halachisch niet als Joden door het rabbinaat worden erkend, maar toch via een aanpassing van de Wet op de terugkeer naar Israël zijn gekomen. Die basiswet is zodanig aangepast aan de harde Sovjet-realiteit dat één Joodse grootvader voldoende is om het hele gezin, vrouw, kinderen en kleinkinderen op sleeptouw te nemen naar het Beloofde Land.
Ik denk dat de meeste lezers van deze column zich niet kunnen voorstellen hoe groot de emotie in Israël was toen de poorten van het IJzeren Gordijn voor Joodse emigratie open gingen. Ik herinner me de extase van het hoofd van het bureau van de regeringsvoorlichting in Tel Aviv toen hem officieel werd bericht dat de poorten open zouden gaan. “De Russen komen,” zei hij, “de Russen komen.” Tranen sprongen in de ogen van deze heer. Die emotie kreeg politieke betekenis. Israëlische leiders wisten hoe de Joden in de Sovjet-Unie werden afgeknepen, hun Jood-zijn niet konden belijden en in de stroom des tijds assimileerden. Ook zij, heel, half of kwart Jood (als je het zo oneerbiedig en stom kan zeggen), moesten worden ‘gered’. En dus ging de Wet op de terugkeer op de schop, zodat ook deze Russen die voor Israël opteerden konden komen.
“Ik heb het nog nooit zo druk gehad,” vertelde een Grieks-orthodoxe priester in Nazareth me. “Zoveel Christenen plotseling in mijn parochie.” Dat klopt. Veel immigranten mochten dan wel een Joodse oma of opa hebben, maar in de Sovjet-Unie waren ze bevrucht door het Grieks-orthodoxe christendom. En dus verschenen in plaatsen waar zich veel Russische immigranten vestigden, kerstbomen in huizen en winkels. Met hen kwamen de Russische worsten en veel andere eetwaren waarvan de rabbijnen rillen, omdat ze duizend lichtjaren van het kasjroet zijn verwijderd. In een dergelijke supermarkt fotografeerde mijn zoon de kerstboom. Een Israëlische Christelijke parlementariër, Hana Sweid van de Joods-Arabische Chadash-partij, kwam dezer dagen in hogere kerstsferen. Waarom geen kerstboom in de Knesset? Yuli Edelstein, voorzitter van de Knesset, vond dat een ongepast verzoek. “Niet in de openbare ruimte,” antwoordde hij. Edelstein gaf de om kerstlicht smekende parlementariër de raad in zijn bureau in het Knessetgebouw een kerstboompje te zetten. Dat kan wel, als het maar niet wordt gezien.