Vorige week beloofde ik het vervolg van mijn Soekot-avonturen in het Heilige land. Nu zijn dat vooral kleine dingetjes die me opvallen, maar soms wel veel zeggen. Laat ik met het luchtige beginnen. Een dagje Jeruzalem hoort nu eenmaal bij een bezoek aan Israël, het maakt niet uit hoe vaak je er al bent geweest. Na de auto te hebben geparkeerd onder de Mamilla Mall, lopen we naar de Oude Stad. Vlak voor de Jaffa Poort zien we vrouwen met gekleurde wimpels een dans uitvoeren op de wijs van Jeruzalem of Gold. ‘Christenen voor Israël’, mompelt mijn vrouw. En verdraaid, het blijkt een Pools christelijk reisgezelschap te zijn dat het Heilige Land bezoekt:
Door de Armeense Wijk lopen we naar de Joodse Wijk, een weg die ik kan dromen omdat ik in 1985 een jaar in Jesjivat Hakotel in de Oude Stad leerde. Aan de muur hangen half gescheurde en verweerde pamfletten met een landkaart en Armeense dorpen met getallen erbij. Het zijn de slachtoffers van de gemeenschappen die verdwenen tijdens de Armeense ‘jeweetwel’, uitgevoerd door de Turken. In 1985 werd ik zo voor het eerst met deze zwarte bladzijde van de Turks-Armeense geschiedenis geconfronteerd. In Nederland had ik er nooit eerder iets over gehoord …
Bij Rechov Chabad lopen we de trappen af naar de Cardo en het plein van de Joodse Wijk. Mijn oog valt op een metalen bord waarop de verschillende bezienswaardigheden in dit gedeelte van de Joodse Wijk staan vermeld. Iemand heeft echter consequent de Arabische tekst die onder de Hebreeuwse letters staat, met een viltstift doorgestreept. Dat ziet er dan zo uit:
Een beetje triest.
Even verderop staat de Ramban Synagoge met ernaast een enorme soeka. Toch maar even een kijkje nemen. De soeka is vooral groot en verder niet bijzonder. Hoewel? Gefascineerd kijk ik naar de religieus geïnspireerde ‘kunst’ op de soeka-muren. Kunst die vooral het Jeruzalem met Tempel, de Tempel zelf, priesters en offerrituelen uitbeeldt. Een voorbeeld van een afbeelding van de Tempel met Tempelplein vol priesters en een rokend altaar:
Of dit nu het roemrijke Joodse verleden of juist de messiaanse toekomst moet verbeelden, weet ik niet. In beide gevallen voel ik me er niet heimisch bij. Wie zich almaar op het verleden beroept en vooral daar de grote gebeurtenissen ziet, blijft het verleden herhalen. Terwijl degene die het messianistische scenario al als voltooid beleeft, daar doorgaans het heden aan opoffert. Dat men de Tempel afbeeldt, is in het jodendom overigens helemaal niet zo vanzelfsprekend.
Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de bekende Mizrach-afbeeldingen van vroeger die de gebedsrichting aangaf, maar ook Jeruzalem en de Tempel symboliseerden. Veel Mizrach-afbeeldingen hebben alleen het woord ‘mizrach’ (oosten) zonder concrete verwijzingen naar Jeruzalem. Anderen hebben de zevenarmige menora als symbool van de Tempel en de sfeer van het sacrale. Weer andere beelden wel Jeruzalem af, maar niet de Tempelberg mét Tempel. En er zijn zelfs afbeeldingen met een Mizrach én de Rotskoepelmoskee erop, met daaronder ingetogen de Hebreeuwse woorden ‘Mekom Mikdasj’ - de plaats van het (Joodse) Heiligdom, de Tempel.
En wat te denken van deze puzzel (250 stukjes) van de ‘pelgrimage naar de Tempel’, die we in een winkel aantreffen?
De grotere belangstelling voor de Tempelberg in religieuze ‘kunst’ en andere objecten speelt zich natuurlijk niet af in een vacuüm. De laatste jaren is er steeds meer discussie in vooral de religieus-zionistische stroming over de wenselijkheid van een bezoek aan de Tempelberg vanuit halachisch oogpunt. Ook sommige Knessetleden spreken zich uit voor Joodse toegang tot de Tempelberg. Volgens een artikel in Haaretz bezocht deze oktober tijdens de feesten een recordaantal van 3.000 Joodse bezoekers de Tempelberg.
Objectief gezien ook weer niet zo raar, omdat de Tempelberg nu eenmaal ook een historische en religieuze plek van het Jodendom is. Aan de andere kant zijn er religieus-zionistische rabbijnen als S. Aviner, die zich sterk uitspreekt tegen een bezoek aan de Tempelberg, en de Knessetleden die hiertoe oproepen, bekritiseert. We moeten wachten voor de herbouw van de Tempel, stelt hij, zich hierbij beroepend op de uitspraken hierover van rabbijn Awraham I. Kook en diens zoon Zwi J. Kook.
Om het allemaal wat complexer te maken zien we ook nog een enorm aanplakbiljet dat oproept om een petitie te tekenen tegen de opmerkelijke Unesco-resolutie die vraagtekens zet bij de Joodse connectie met de Tempelberg. Alsof er nooit een Joodse Tempel in Jeruzalem heeft gestaan. Wat natuurlijk raar is, omdat behalve intern Joodse bronnen ook het Nieuwe Testament natuurlijk een Jeruzalem mét Tempel beschrijft, en ook de Romeinse geschiedschrijver Tacitus – die overigens geen Jodenvriend was – het bestaan van deze Tempel in Jeruzalem beschrijft in deel V van zijn Historiën.
En wanneer we weer op de terugreis naar huis zijn en de veiligheidscheck op Ben-Gurion Airport gehad hebben, valt mijn oog op onderstaande sticker.
Ben-Gurion als tevreden reiziger die leunend op zijn koffer – voorzien van gele ‘duty free’-sticker – naar het luchtruim kijkt, naar de vertrekkende en aankomende vluchten. Hij kan trots zijn: de staat Israël is er gekomen met moderne luchthaven en al, en Israëli’s die de hele wereld bereizen. Of is het juist een voorbeeld van een materialistische vertaling van wat ooit het idealistische zionistische idee was? Als een ziener van vroeger kijkt hij nu niet verder dan het materiële gewin van de individuele burger. De ideologische veren zijn zelfs door Ben-Gurion ingeruild voor het materiële gerief van het massatoerisme en het taxfree-shoppen …