In mijn vorige column schreef ik over de tekst die op de gevel van de sjoel van Luxemburg staat. Ik had zo een tekst nog niet eerder gezien, maar anderen blijkbaar wel. Lezers wezen mij op de sjoel in Alkmaar, de voormalige sjoel in Medemblik en de sjoel in Leiden waar deze tekst uit Chaggai te lezen valt. Ik neem aan dat in alle drie gevallen er eenzelfde verklaring voor is: de sjoel werd blijkbaar gebouwd ter vervanging van een eerder, oorspronkelijk sjoelgebouw.
Ook wees men mij op een andere verwarrend tekstueel probleem. De tekst in kwestie wordt soms als Chaggai 2:10 en soms als Chaggai 2:9 geciteerd, hoe kan dat? Wel, dat heeft te maken met de manier waarop men de hoofdstukken indeelt. In de rabbijnse indeling is het vers te lezen in Chaggai 2:9, in sommige christelijke bijbels is het 2:10. Het gaat om de vraag wat je met het laatste vers van hoofdstuk 1 doet ("op de vierentwintigste dag van de zesde maand van het tweede jaar van koning Darius"). Bij de rabbijnen is dat gewoon het laatste vers van het 1e hoofdstuk (1:15 dus); in sommige christelijke bijbels wordt dat vers echter als het begin van het 2e hoofdstuk gezien – vandaar het verschil in nummering.
Tja, en toen was ik na 2 weken Israël weer terug in Nederland. Als mensen me vragen hoe het daar was, vind ik het altijd moeilijk om daar een normaal antwoord op te geven. Want de indrukken die ik daar altijd opdoe zijn zo intens en tegelijkertijd verwarrend dat ze moeilijk in woorden zijn uit te drukken. Het voelt alsof je in een carrousel zit die eerst langzaam op gang komt en bijna onmerkbaar steeds harder gaat draaien.
Allereerst de warmte: die heeft zonder meer invloed op je geest en lichaam. Je wordt óf opgefokt óf apathisch (lethargisch heette dat vroeger) van die hitte. En dan het zonlicht: dat licht is zo sterk en intens dat je visuele indrukken veel sterker binnenkomen, althans zo ervaar ik dat. Dat heeft iets betoverends soms, als het om landschappen gaat. Alles ziet er anders uit dan in Nederland – geler, bruiner. Zinderend, dynamisch, in beweging. De heuvels lijken écht langzaam te dansen in de zon (Ps. 114:4)... Fatamorgana?
En dan het verkeer dat overal om je heen flitst in de steden – een autobus die zich met veel lawaai in een klein steegje beweegt, een vrachtwagen die zich in een onmogelijke bocht probeert te wringen. Een kakofonie van getoeter...
Bovendien sta je overal bloot aan sterke kunstmatige visuele prikkels en geluid. In bijna elke winkel waar je binnenkomt is luide muziek, staat de radio aan of klinkt een reclame-jingle die je iets wilt aansmeren. En ze zijn ook gek van televisieschermen die – met of zonder geluid – de laatste ontwikkelingen melden. Wie in een winkelcentrum in Israël betreedt krijgt een golf van beelden en geluid over zich heen.
En overal is eten en drinken, natuurlijk. Hoe zoeter, zouter, of vetter de hap – des te beter. Zal ongetwijfeld ook weer met die warmte te maken hebben...
En dan is er Jeruzalem - het centrum van Israël. Althans van het historische Israël en het religieuze Israël. We besluiten om een dagje – eigenlijk een middag – Jeruzalem te gaan doen. Elke keer lijkt de stad weer wat voller geworden en nog moeilijker bereikbaar. Het is er onmiskenbaar religieuzer dan enkele decennia geleden, en stoffiger. De oude infrastructuur kan de groei maar nauwelijks aan.
Onze dochters willen graag naar de Kotel – de Klaagmuur – en dus doen we dat. Met de auto naar de Oude Stad is haast onmogelijk. We zoeken een parkeerplaats buiten de muur in de buurt van het fraaie Mamilla. Maar ook de parkeergarages zijn overvol – het duurt bijna een half uur voordat we een plaatsje vinden en de auto kunnen parkeren. Maar dan volgt een mooie looproute die ons langs de Jaffa-poort voert (de Arabische verkopers van broodjes staan er al eeuwen volgens mij...), via de Armeense wijk (de kaart met de vernietigde Armeense gemeenschappen hangt in nieuwe versie aan de muren), dwars door de Joodse wijk (de rare typetjes lopen er ook nog steeds rond), en ons tenslotte bij de rijen voor de controlepost van het Kotel-plein uit laat komen.
Nadat onze dochter van acht peinzend naar het plein heeft gekeken, zegt ze :"Je kan hier een mooie schaatsbaan maken". 'Een schaatsbaan', denk ik, 'zou dat dan de oplossing zijn? Om het fanatisme íets te nuanceren? Zodat men wat meer ontspannen over het begrip heiligheid kan nadenken?'
In mijn diepe gedachtes word ik gestoord door een Joodse dame met hoofddoek – lange mouwen, lange rok, vreugdeloze uitstraling – die ons enkele plastic pakjes in de handen drukt. In het plastic foedraal zit een grote blauwe sjaal, het soort sjaal die mij doet denken aan wat vrouwen in India dragen om hun hoofd, nek en schouders mee te bedekken. Want ja, enkele dochters van ons hebben korte mouwen aan – te kort voor de Kotel vind deze vrouw. Dit had ik ook nog niet eerder meegemaakt. Ik wil eerst in discussie gaan, maar besluit dat het geen zin heeft.
Mijn interesse is gewekt door die sjaal. Even verder zie ik een tafel staan met plastic pakjes met daarin diezelfde blauwe sjaal (ongetwijfeld gemaakt van synthetische viscose uit China...). Achter de tafel zitten drie vrouwen op een stoel, kletsend. Af en toe staat er een vrouw op om haar ronde te doen en de vrouwelijke bezoekers een sjaal aan te bieden. Wie echt niet wil, hoeft de sjaal niet om ("vies", zegt mijn vrouw, "je weet niet hoe vaak ze gewassen worden", etc.). Graag wil ik natuurlijk zo een sjaal, met bijbehorend plastic foedraal mét inscriptie, toevoegen aan mijn verzameling Joodse relikwieën. Maar de vrouwen willen er niets van weten – ik mag er geen meenemen. Ook niet wanneer ik geld bied. “Maar ik wil een souvenir van mijn bezoek”, probeer ik nog. “Ga maar naar de Joodse Wijk boven, daar zijn genoeg souvenirs te koop”. Geen sjaal dus. Wel maak ik nog even snel een foto van de drie vrouwen achter de tafel vol met blauwe sjaals in plastic huls.
Als we aan de klim van het Kotel-Plein naar boven, naar de Joodse wijk beginnen, ontdekt mijn oudste dochter aan de kant een blauwe sjaal – argeloos weggegooid door een (boze?) bezoekster. “Kijk, pap, een sjaal. Voor jou!”. Ik zucht even. “Ten eerste zit het plastic foedraal met inscriptie er niet bij. Ten tweede, als ze niet willen dat je het meeneemt, dan is dat dus stelen. Dus laat het maar liggen”. (Mijn vrouw: "vies, je weet niet wie hem aan gehad heeft, ligt op de grond", etc.). Met rechte schouders zet ik de beklimming van de trappen door die ons boven in de Joodse Wijk brengen.
Sjabbat Sjalom