Ruim een week geleden gingen Nederlanders weer naar de stembus. Nu de stofwolken een beetje zijn opgetrokken, wordt de arena zichtbaarder. De afgelopen twintig jaar is het politieke discours steeds meer verruwd en verhard. En daarmee ook steeds verder gefragmenteerd en van populistische franje voorzien. Dat uit zich ook in allerlei symbool-politiek, waarbij incidenten worden aangegrepen om angst te zaaien en zo vergaande veranderingen door te voeren. Daarnaast is men vooral intoleranter geworden tegen alles wat afwijkt – van hangjongeren tot asielzoekers of werklozen en kansloze medelanders. Maar politiek gaat vooral om het pacificeren van tegenstellingen in de samenleving die potentieel een gewelddadig karakter kunnen krijgen.
Wie populistisch politiek wil bedrijven, heeft zich eigenlijk gediskwalificeerd – tenzij je natuurlijk een samenleving wil waar het recht van de sterkste, de meerderheid, in de politiek oppermachtig is en over de rechten van de minderheid en minderheden heen marcheert. Hoewel we het ook niet groter moeten maken dan het is, want anders doen we mee aan het doemdenken en het zaaien van onrust en paniek. De sfeer van zeggen waar het écht om gaat, doorpakken, de puinhopen aanpakken en andere taal die vooral daadkracht moeten uitstralen. Maar wel met beperkte reflectie en vooral ingegeven door emoties. "Kalmte en terughoudendheid, het lijken haast woorden uit een ver verleden", zegt Juf Ank dan ook terecht …
Wat ook weer niet wil zeggen dat we als een uil van Minerva onze kop in het zand moeten steken, onze ogen sluiten voor de problemen die er zijn, en de mensen die ergens bang voor zijn neerzetten als achterlijk, dom of kwaadwillend. Het betekent wel dat we de dingen met reflectie bekijken, met ons ethisch en moralistische kompas in de hand – zonder in onze dadenkracht dingen te doen waar we later spijt van krijgen of geen verantwoordelijkheid voor willen nemen (“we wisten het niet”).
De huidige situatie lijkt een beetje op een discussie over de aard van politiek die ons terugbrengt naar Plato en de beginnende democratie in Athene. Plato en zijn Socrates hebben het over tijdloze waarheden – ideeën – die de echte wijze filosoof kan doorgronden (of in ieder geval kan benaderen). Daarom moet de staat worden bestuurd door de filosoof-koning. Maar Plato was verre van democratisch, want de menigte heeft het vaak bij het verkeerde eind en laat zich misleiden door de schaduwen op de wanden van de grot.
Opmerkelijk, want de idee dat er principes / ideeën bestaan over goed en kwaad die niet veranderlijk zijn, spreekt mij wel aan en lijkt een goed instrument tegen morele ontsporing en lijkt parallellen te hebben met het Joodse denken. Toch blijkt de uitwerking van het platoons gedachtegoed ook niet het allerbeste te hebben opgeleverd. In Plato's De Staat zien we hoe zijn staatsinrichting uitloopt op een soort tirannie van de wijsheid waarin weinig vrijheid is – het is een inspiratiebron geweest voor menig regime dat onder het mom van rechtvaardigheid en hoge principes onrecht verspreidde.
Aan de andere kant zijn er de door Plato verfoeide sofisten als Gorgias en Protagoras die met hun retorica (volgens Plato) dat wat krom is nog recht kunnen praten. Zij moeten het dan ook vooral hebben van de massa's die genieten van hun voordrachten en door hen misleid worden en voor het verkeerde kiezen. De beschrijving van Plato zal ongetwijfeld gekleurd zijn door Plato's eigen meningen. Plato vindt bestuur door een oligarchie van wijze mensen immers prima. Je gaat toch ook niet de meerderheid haar opinie vragen wanneer je een complex probleem wilt oplossen waarvan de massa geen kaas heeft gegeten?
Maar deze sofisten zijn wel meer democraten dan Plato, hoewel het gevaar van een politiek discours dat geen boodschap aan feiten heeft – zoals we dat nu zien bij bepaalde populistische leiders – inderdaad een valkuil is als we vooral voor de buitenkant, de verpakking, retoriek en emotie gaan. Of een star technocratische opvatting van politiek waarin elke vorm van waarden buiten het debat wordt gehouden. Aan de andere kant kunnen starre waarheidsaanspraken, een beroep op idealen en waarden dus ook misbruikt worden door een alliantie aan te gaan met macht en dwang zoals we dat in de geschiedenis helaas vaak genoeg hebben gezien.
Ondertussen is in Israël het verkiezingsvuur ook al hoog opgelaaid. Rabbijnen bemoeien zich daar intensief met de verkiezingen. Want religie en staat zijn daar verre van gescheiden. Rabbijnen vinden het dan ook normaal om een concreet stemadvies te geven, zoals rabbijn Shlomo Aviner bijvoorbeeld doet. Hij roept iedereen op om op Ichoed Hajamien te stemmen, de United Right, dat vooral erg rechts is. Uiteraard moet je op een partij stemmen waarvan de leiders en het programma religieus zijn. Toch is het interessant hoe Aviner dat beschrijft. Een leider moet volgens hem – gebaseerd op het denken van rabbijn Kook – aan drie maatstaven voldoen: 1) een heilig persoon, 2) een Tora-geleerde en 3) hij heeft een band met het volk.
Een nogal idealistische visie (Plato is tevreden) en onuitvoerbaar. Vandaar dat Aviner stelt dat we in het heden vooral op een godvrezend persoon moeten stemmen. Zelfs wanneer dat betekent dat hij niet erg wijs is, weinig feitenkennis heeft en bestuurlijk onervaren is – dat kan worden gecompenseerd door scholing en goede adviseurs. Aviner erkent dat er wel een vorm van geloof voor nodig is om het landsbestuur aan dergelijke mensen over te laten. Maar leiders die niet godvrezend zijn, zijn geen leiders maar mensen die treden “in de leem van kleine ideeën” (door Kook bedacht). Verder waarschuwt hij nog voor leiders met charisma (populisme?) en hen vooral niet te geloven – de proef is wat ze in het verleden hebben gedaan, niet wat ze beloven.
Enfin, never een dull moment daar in Israël.
Sjabbat sjalom