Inmiddels zitten we alweer een jaar in de coronacrisis en vieren we een tweede Pesach zonder gasten. Opnieuw krijgt de zin “Ma nisjtana halaila hazè” een nieuwe betekenis in de huidige context van een Pesach die zo anders is dan in andere jaren. Dit geldt uiteraard ook voor het christelijke Pasen en de Ramadan die voor moslims over enkele weken begint.
Een groot gedeelte van die tijd zijn we in lockdown – een opoffering van onze (bewegings)vrijheid –, waarbij de vraag is hoe zinvol die eigenlijk is, gezien deze recente studie van Eran Bendavid en anderen. In die studie komen ze tot de conclusie dat een verplicht blijf-thuis-beleid niet heel effectief lijkt: "While small benefits cannot be excluded, we do not find significant benefits on case growth of more restrictive NPI (non-pharmacalogical interventions, lm). Similar reductions in case growth may be achievable with less‐restrictive interventions."
Uiteraard zullen er wel weer studies zijn die zeggen dat het wél effectief is – dus wat doe je dan? Strenger beslissen al bij voorbaat, want er is nog veel onbekend, voorkomen is beter dan genezen, het zekere voor het onzekere nemen, het kan anders uit de hand lopen, veiligheid voorop, et cetera? Maar dat levert steeds een striktere uitkomst op, die lang niet altijd de beste is. De vraag is ook hoezeer men open staat voor nieuwe informatie die de eerdere beslissing weerspreekt.
Ik wees al eerder in een blog op de overeenkomst met de huidige wijze van halachisch beslissen, die vaak richting strengheid en consensus gaat terwijl dat echt niet altijd nodig is. Ook worden resultaten van beslissingen pas achteraf geëvalueerd in plaats van tijdens het proces en heeft elke maatregel ook weer zijn nadelen. Bovendien praat men elkaar om allerlei redenen graag na en wil men kritiek of tegengeluiden liever niet horen (tunnelvisie?). Dat neemt niet weg dat beslissingen in onzekere nieuwe situaties zeer complex zijn en dat je moet handelen op basis van wat je aan bekende informatie voorhanden hebt. Wat de vraag op basis van welke informatie je beslissingen neemt, des te belangrijker maakt.
Zo vlak voor Pesach zouden we bijna vergeten dat het Pesachoffer, het Pesachlam, ten tijde van de Tempel het belangrijkste onderdeel van de sederavond was. Nu echter al 2000 jaar niet meer en dat vindt niet iedereen zo erg. Want offeren als religieuze plicht doet het nu eenmaal niet meer zo goed bij de moderne mens. Hoewel ook de seculiere mens nog veel dieren opoffert op het altaar van seculiere waarden en doelen (proefdieren, bio-industrie, vleesindustrie). Toeval of niet, vaak lezen we rond Pesach de wekelijkse Toralezing op sjabbat uit het boek Wajikra – het derde boek uit de Tora – dat over offeren gaat. Bovendien lezen we bij de orthodoxie in de weken voor Pesach naast de gebruikelijke lezing uit de Tora een extra passage, namelijk over de rode koe (Bemidbar 19) en het ritueel dat weer rein maakt na contact met de dood.
Als we toch bezig zijn over dat offeren, dan zijn er wel interessante aspecten te ontdekken. Het Pesachoffer is natuurlijk niet het eerste offer in Tenach. Noach bracht al een offer toen hij uit de Ark kwam, en ook Mosjé bracht offers aan de voet van de berg Sinaï (Sjemot 24:5). Ook de aartsvaders brachten offers – denk aan de offerande van Jitschak, waar een ram wordt geofferd in plaats van Jitschak zelf. Maar, met de offers van de aartsvaders is iets raars aan de hand; er staat namelijk in veel gevallen alleen dat ze een altaar bouwden, maar niet dat ze er iets op offerden. We lezen eerder dat ze de naam van God aanriepen bij het altaar: "en hij (Avraham) bouwde daar een altaar voor de Eeuwige en riep de naam van de Eeuwige aan" (Berésjiet 12:8). Of: "Daar richtte hij (Jakov) een altaar op en noemde dat: 'El [is] God van Jisraeel'." (Berésjiet 33:20).
Wérd er dan wel geofferd, denk je dan, of is er iets anders aan de hand? Vergeet niet dat een belangrijk ritueel dat Jakov verricht, is dat hij een steen opricht en daar olie op giet na zijn droom over de ladder naar de hemel. En ook Mosjé richt stenen op aan de voet van de berg Sinaï, twaalf, één voor elke stam (Sjemot 24). Maar daarbij wordt dus geen dier gedood …
Volgens de traditie offerde ook Adam, namelijk toen hij na zijn zonde uit het Paradijs werd verdreven. Het was een bijzonder offer: een os met één hoorn in het midden van zijn kop, een eenhoorn. Dit is echter doorgaans wel een mythologisch dier en het is dus de vraag of we hier te maken hebben met een echt dier of dat deze Midrasj over Adam ons iets anders wil laten leren. Iets dat ons eerder iets verteld over de relatie tussen Adam en God en het herstel van deze relatie na de zonde. Samenvattend lijkt het offer dus verschillende vormen te hebben: metaforisch bij Adam, een mensenoffer dat wordt vervangen door dierenoffers bij Avraham, een altaar zonder offer maar met het aanroepen van God aldaar door de aartsvaders (een soort monument in de natuur dat naar het sacrale verwijst?) en de rode koe.
Want de rode koe is een bijzonder offer, dat reinigt van de hoogste graad van onreinheid en zonder welke de komst in het Heiligdom en het vieren van de pelgrimsfeesten onmogelijk was. Met de as van de rode koe, die werd gebruikt in dit ritueel, kon men echter vele jaren een groot aantal mensen reinigen. Zo stelt de traditie dat er vanaf Mosjé tot de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 slechts negen rode koeien werden geslacht en tot as verbrand: Mosjé (1), Ezra (1) en door zeven daaropvolgende hogepriesters elk één. Dat betekent in de Bijbelse/Rabbijnse chronologie dat men met de koe van Mosjé zo’n 900 jaar deed, met die van Ezra 300 jaar en met de andere zeven steeds bijna een eeuw. Eén dierenoffer per eeuw, dat is haast een symbolisch offer in vergelijking met de vele andere offers in de Tempel, dagelijks en op feestdagen en sjabbat. Niet elk offer is dus gelijk en heeft dezelfde vorm en functie. Soms heeft een klein offer een groot resultaat – de vrijheid om Pesach te kunnen vieren bijvoorbeeld.
De tiende rode koe wordt volgens de traditie overigens door de Masjiach bereid, naar eigen recept …
Sjabbat sjalom en chag sameach!