Wekenlang waren de verschrikkingen van Aleppo dagelijks te zien, lezen of horen. De wereld keek ernaar en niemand deed iets. Althans, men deed wel wat – het bombarderen van markten, scholen en ziekenhuizen – maar dat is weinig positief te noemen. Waarom niet meteen een regiment VN-soldaten daar neerzetten om verdere schendingen van oorlogsrecht en mensenrechten te voorkomen? Want dat is wat je eigenlijk zou willen, dat de wereld niet passief toekijkt wanneer men elkaar uitmoord en fundamentele rechten schendt. Dat is toch een beetje wat we bedoelden met ‘nooit weer’?
In een opmerkelijke column in Yediot Acharonot vraagt de mij verder onbekende Ronen Bergman (d.d. 20 december) zich af waarom Israël niet meer heeft gedaan om de slachtpartijen in Syrië te voorkomen. Hij maakt hierbij een duidelijke verwijzing naar de Joodse slachtoffers van de Sjoa en de passieve houding van de geallieerden destijds.
In de opening van zijn artikel zegt Bergman het in het Engels als volgt: “Israel is the strongest power in the region and could have easily saved the lives of tens of thousands of Syrians and spared the suffering of millions. There are many reasons why it didn’t intervene, but they are the exact arguments that stopped the Allies from intervening in favor of the European Jewry.”
Nu lijkt er enige verbetering in de situatie te zijn gekomen. Duizenden mensen werden geëvacueerd. Tegelijkertijd duiken er meteen ook allerlei verhalen op over nieuwe mensenrechtenschendingen. En dan komt het geweld opeens onze richting op, op een kerstmarkt in Berlijn. Vreselijk en misdadig hoe iemand met een vrachtwagen een dozijn mensen doodrijdt en vele tientallen verwond. Tegelijkertijd wordt dit meteen aangegrepen om de opvang van vluchtelingen ter discussie te stellen. Maar kunnen we niet beiden tegelijk doen: én mensen in levensgevaar redden, én onze eigen burgers beschermen tegen terroristische aanvallen? Vaak worden morele problemen voorgesteld als een keuze tussen óf A, óf B. Maar misschien kan je ook A én B doen? Of iets anders, C, wat nog beter is? Of iets dat A noch B is? De werkelijkheid is weerbarstiger dan elk model dat we op de tekentafel bedenken, en elk individu is een hele wereld zegt de Joodse ethiek. In de praktijk uiteraard allemaal moeilijker uit te voeren dan op papier of van de kansel …
In mijn vorige column had ik het over de niet onbetwiste archeologische vondst van vermeende Hebreeuwse inscripties uit het oude Egypte. Ik had daarbij verzuimd op een ander bekend probleem te wijzen, namelijk dat van het alfabet zelf. De letters van het oud-Hebreeuwse alfabet zijn helemaal niet gelijk aan die die we ruim 2000 jaar gebruiken en waarmee onze Torarollen zijn geschreven. Tot op heden is er nooit een Torarol of fragment gevonden geschreven in het oud-Hebreeuwse alfabet. Het verschil tussen ‘ons’ Hebreeuwse alfabet en het oude kan je hier vinden.
Ook de rabbijnen weten overigens dat de Tora ooit in een ander oud-Hebreeuws alfabet werd geschreven. Volgens hen werd dat in de tijd van de bijbelse Ezra (circa 5e eeuw vóór de gangbare jaartelling) veranderd en begon men de letters te gebruiken die wij nog steeds gebruiken. Deze heten kwadraadschrift of Assyrisch schrift en zijn een erfenis van de Babylonische ballingschap. Met de terugkeer uit Babylonië naar Israël nam men deze letters mee en de Tora werd herschreven in dit schrift. Daarnaast wees een opmerkzame lezer mij er op dat de invloed van Egypte op het Joodse monotheïsme – vooral door Echnathon – tegenwoordig minder duidelijk is. Volgens veel hedendaagse egyptologen was Echnaton eerder een (Egyptische) traditionalist, dan een voorloper van het monotheïsme. Enfin, ik ben inderdaad geen egyptoloog …
Met Chanoeka en Kerstmis in aantocht zal het NIW ongetwijfeld de thematiek aansnijden van het opzetten van een versierde chanoekia-boom in onze huiskamers. Hoe men ook over deze materie denkt, we kunnen vaststellen dat wij samen met christenen op dezelfde periode van het jaar stilstaan en uitkijken naar de betere, Messiaanse wereld. En dat het symbool van licht daarin een belangrijke rol speelt. De Midrasj Rabbah op Berésjiet beschrijft al hoe het licht van de Masjiach reeds vanaf de schepping – of zelfs nog eerder – bij God aanwezig is. Wie het ‘Ma Oz Tzoer’ goed leest ziet daarin de Messiaanse verlangens tot uitdrukking komen van een verlossing uit de onvolmaakte wereld, door middel van het juiste inzicht: bené bina, jemé sjemona. De acht dagen van Chanoeka staan voor het hogere Inzicht (bina) en begrip dat bij die Messiaanse verlossing hoort.
Want dan is veel meer mogelijk dan men nu weet, gesymboliseerd door het wonder van het kruikje. Wat maar één dag kan branden, is opeens goed voor acht dagen licht. Getallen en verhoudingen spelen in die werkelijkheid dan een ondergeschikte rol: weinigen tegen velen, duisternis tegenover licht. Laten we samen dit speciale licht in de wereld brengen, het is hard nodig. En kijk, zo kan het ook – gewoon gespot ergens in Amstelveen.
Sjabbat Sjalom, goed Chanoeka en een voorspoedig 2017!