Wát we zeggen en hoe we iets zeggen is van groot belang. “Het is de toon die de muziek maakt”, zegt men, en daar is veel juist aan. Dat kan een ieder beamen uit zijn eigen ervaringen. In bredere zin gaat het niet alleen, of direct, om het spreken, maar om de manier waarop we taal gebruiken. Hoe we informatie brengen, een gesprek ingaan, een tekst opschrijven. Dat geldt over het algemeen ook wanneer we anderen bekritiseren om hun taalgebruik. Ik geloof daarom ook niet in een reinigende werking om alles maar te zeggen wat je denkt of voelt. Op korte termijn, in klein gezelschap of in een therapeutische setting, is dat misschien weer anders en kan het wél bepaalde positieve effecten hebben – maar je moet er niet in blijven hangen … U voelt het al aankomen: ik ben ergens niet blij mee, maar wil dat voorzichtig uiten, zoals u dat doorgaans van mij gewend bent.
Laat ik dus om te beginnen stellen dat we niet tolerant moeten zijn tegen intolerantie. Antisemitisme en elke vorm van discriminatie, uitsluiting of geweld op basis van ras, huidskleur, gender, religie, cultuur, seksuele voorkeur of etnische afkomst zou onacceptabel moeten zijn. En iedereen die daar tegen strijdt, krijgt mijn steun. Tot zover zijn we het hopelijk allemaal eens. Maar wat precies antisemitisch is en wat je moet doen als je ermee wordt geconfronteerd, is vers twee. Soms moet je de discussie aangaan, reageren in de media en de aandacht erop vestigen. In andere gevallen kun je naar de rechter gaan of andere sancties proberen, of – nog anders – misschien een bemiddelaar zoeken. Soms zal je helaas moeten terugvechten of zwijgen – afhankelijk van de situatie, de ernst van de inbreuk op je identiteit, bestaan of lichamelijke integriteit. En met wie ga je deze strijd aan, dat is ook een belangrijke vraag – wie zijn je medestanders / strijders? En wie is eigenlijk je tegenstander – soms is dat ingewikkelder dan je denkt … Pak je het verkeerd aan, dan zou je – hoewel je in principe gelijk hebt – wel eens geen gelijk kunnen krijgen (op langere termijn).
En ja ik heb het natuurlijk over de documentaireserie De kanarie in de kolenmijn, die door sommmigen in mijn omgeving als positief werd ervaren – door anderen juist als negatief. Het NIW besteedde er ook al aandacht aan en de frase prijkte mooi op de voorkant van het NIW van vorige week. Allereerst wil ik uiteraard de angst van anderen niet bagatelliseren. Maar laten we om te beginnen eens kijken naar die metafoor ‘de kanarie in de kolenmijn’. Die blijkt behoorlijk vaak te worden gebruikt – als je Google raadpleegt – en echt niet alleen voor Joden, integendeel.
Gletsjers zijn de kanarie (in de wereldwijde kolenmijn), maar ook Marianne Thieme en Ewald Engelen, die een boek schreven over de ecologische sores, genaamd De kanarie in de kolenmijn, uiteraard is de boer ook een kanarie, de bedrijfskundig adviseur (in de kolenmijn van de decentralisaties), Volkswagen (!) als kanarie, de financial, de (daling van de) goudprijs, (de wisselkoersen in) Kazachstan, de ZZP-er, de RABO-bank en zelfs Twitter. Kijk maar:
“Bedrijven moeten zich realiseren dat mensen die ongelukkig zijn met een dienst of product en dat uiten via een Tweet, verwachten een reactie te krijgen. In die zin kan Twitter fungeren als een ‘kanarie in de kolenmijn’.”
En wie zich verveelt, kan het spel ‘kanarie in de mijn’ spelen.
Heeft de docu De kanarie in de kolenmijn nu echt iets toegevoegd aan wat we wel of niet wisten? Misschien vooral bij Groenteman en Van Wezel zelf. Cijfers werden niet gegeven en enige reflectie was grotendeels afwezig, terwijl de usual suspects uit Joods Nederland langs kwamen. Grote woorden als atoombom – gekscherend weliswaar – en een burgeroorlog kwamen langs. Jochies die foute dingen riepen hebben gewoon een lager IQ en zijn uitbehandeld. Moeten we ook geen tijd en aandacht meer instoppen volgens Beesemer. Het kwam allemaal voorbij zonder bevraagd te worden. Terwijl anderen daar toch echt anders over denken, en terecht. Zoals neuropsycholoog Jelle Jolles (VU Amsterdam) die in het AD recent uitlegde dat het brein pas rijp is rond je 25e jaar:
“De hersenen van een tiener zijn pas rond hun 25ste levensjaar 'rijp'. Tot die tijd is juist de steun, sturing en inspiratie van ouders, leerkrachten en coaches broodnodig. Intelligentie zit niet in de genen. De genen zijn slechts een blauwdruk. Volwassenen moeten de kluisjes in het tienerbrein vullen met leer- en levenservaringen, zodat de tiener zich een optimale plek kan verwerven in een snel veranderende samenleving. Een puber is werk in uitvoering.”
En bewijst de geschiedenis van Joden en andere minderheden waar negatief over werd gedacht niet dat deze vaak in staat waren tot dingen die tot dusver voor onmogelijk werden gehouden door de meerderheid – vanwege (vermeende) culturele, religieuze, raciale of etnische eigenschappen?
Hoeveel werden we echt wijzer van de ‘dialoog’ tussen Groenteman (77) en een becapuchonde puber (17?) die ‘kankerjoden’ roept, maar zelf niet weet waarom – hetgeen toch weer mogelijkheden biedt, contrair Beesemer. Afwezig waren ook Joden en niet-Joden uit de interreligieuze dialooghoek of vergelijkbare initiatieven. Dit alles gaf het geheel een wat 1D-beeld. Enige vorm van positieve, constructieve en bindende boodschap ontbrak, terwijl daar weinig reden voor was: antisemitisme is gelukkig een marginaal verschijnsel in Nederland en zal dat hopelijk blijven. Of deze docu daar een bijdrage aan is, is de vraag. Ik hoop het toch.
Sjabbat sjalom!